RENS, Lieven
Nausikaä
'Toen hij, gezalfd, in vorstlijke gewaden
Naar voren trad, meer god dan sterveling,
Heeft zij de hoofse min, die haar beving,
Aan haar slavinnen fluisterend verraden.'
Zo toch beweert Homerus. (Maar hij zong
Voor een verfijnd geslacht van hoge heren,
En hoe haar hartstocht wézenlijk ontsprong
Zou, vreesd' hij, hun gevoelige oren deren!)
Maar vrouwen minnen geen beschaafde knapen.
'Neen: toen hij naakt en donker als een dier,
Met wilde blik, en om beschuimde slapen
Een wrong van ziltgetint en hartig wier,
Voor haar verrees, de manlijkste der mannen
- Zijn teken door een loofbos slechts verhuld -
En van begeerte naar de eerste vrouw gespannen,
Aan de allerlaatste drop van zijn geduld,
Dàn sloeg zijn wil haar ziel met zulk vermogen
dat haar de hartslag naar de adem drong:
Dan vond zij hoe hij, zonder mededogen,
Wanhopig haar in liefdes armen dwong.
Binnenhof (St.-Ignatius, Antwerpen)
De platgetreden wegen,
Het gladgeschoren gras,
Alles ligt effen als een plaat van glas.
Heel even een bewegen
Van mus en mus, en soms
Een rilling onder de geraniums.
Ik voel de wereld wegen –
Iets is op til –
Iets moet gebeuren of de tijd valt stil.