ENT, Anton



Je rook de trage warmte teer...


Je rook de trage warmte teer en kroop

bij mij in bed. Je zweeg en keek. Je hand

raakte mijn wang, meer niet. je luisterde

aandachtig, bewoog ternauwernood, wachtte

op de morgen. We lagen daar met droge mond.

Dood was mijn moeder, was ze vermoord?

Heb ik haar laatste woorden niet gehoord?

Je bleef die nacht en bleef bij mij aan boord.



Jaloezie


Ik las gedichten die je schreef voor hem:

vouw me open, lees mijn kaart, berijd

mijn wegen. Neergedrukte jaloezie

sprong uiteen in haat en nijd.


De berm boog onder brem en fluitekruid.

Ook dat nog, terwijl we fluitekruid en brem

bezongen, eensgezind, hand op knie.


Ik gun je hartstocht, tot de dood bereid.

Kort is het leven, klein de kunst

te doen alsof je vouwt, leest, rijdt.