DE JONG, Oek



Hokwerda’s kind

…..
‘Je bent mijn lief,' zei ze, haar stem dempend, alsof ze ook hier zijn slapende vader en moeder nog zou kunnen wekken.

Jelmer had de sensatie van een déjà vu: dat hij eerder hier had gestaan, in zo’n veenplas, zijn voeten in de zachte modder, een vrouw zo om zich heen, en op afstand de boot van zijn ouders, met zijn boeg het riet splijtend, libellen vlakbij, in de verte het geluid van kinderen, joelende kinderen die in het water plonsden, precies zoals hij het nu hoorde.

…..
Hokwerda keek weg over de Ee.

‘Alles goed in Amsterdam?’

‘Ja, alles goed.’

‘Mooi.’

‘En hier?’

‘Best, met ons gaat het best hoor, heel best.’

Hokwerda bleef zwijgend staan en tuurde over het water naar het grasland achter de bomen, waarvan sommige stukken lichtgroen waren. Lins hart klopte in haar keel.

‘Ik verstoor misschien de rust,’ zei ze.

‘Ik heb wel even, hoor.’

Maar hij bleef staan waar hij stond, met zijn rug naar het huis.

‘Ik heb een idee,’ zei ze.

‘Jij hebt een idee.’

‘Zullen we naar de plek lopen waar we vroeger woonden?’

Met zijn plagende blik, waarin ook altijd iets laatdunkends lag, keek Hokwarda haar aan. Ze keek weg en voelde een blos langs haar nek omhoog kruipen, langs haar nék, alsof zelfs haar blos zich voor hem wilde verbergen.

…..
Het mes was niet gestuit op Henri’s rib, hij had het niet uit haar hand gewrongen. Het was tussen zijn ribben door geschoten, de punt was in zijn hart gedrongen, in die witte kloppende spier, dat witte kloppende zakje, en het was opengebarsten. Het was haar hand geweest die het mes omklemde, de weerstand voelde, maar ook dat verbijsterende naar binnen glijden van het mes in zijn lichaam. Ze had het er weer uitgetrokken. Daarna had ze alleen nog aan zichzelf gedacht en zich uit de voeten gemaakt. Was het de angst geweest die haar met zevenmijlslaarzen deed vluchten? Waarom was het mes niet op Henri’s rib terechtgekomen?

…..
Om de een of andere reden was het vreemd niet naar Henri’s graf te gaan. Jelmer wist waar hij begraven lag, zoals hij geweten had waar hij woonde. Op een dag besloot hij te gaan, en hij ging, zonder bloemen, meer als verspieder dan als bezoeker. Op een begraafplaats aan de Amstel wilde hij met een plattegrondje in zijn hand naar het graf lopen, het leek eenvoudig. Hij deed er drie kwartier over om het te vinden.

…..