HEIJMANS, Toine

Op zee

…..

De wolken had ik niet gezien. Ze moeten zich hebben verzameld achter mijn rug. Ze moeten, op bevel van iets, naar voren zijn getrokken. Daar hangen ze nu in slagorde voor de boeg. Als platte kiezels, leigrijs in de lucht. Een gigantische mobiel van wolken, zoals er vroeger ook een hing boven haar babybed. De wolken maken de ochtend donker. Ze halen het licht weg van zee. Urenlang bescheen de maan de golven, en waakte over de boot als een nachtlamp. Maar nu is het licht uit en sta ik er alleen voor.

…..

Ik haal het overlevingspak van de haak en trek het aan. Het reddingsvest erover. Ik ga aan dek, mijn hoofd gebogen tegen de kogeldruppels. Ik rol het voorzeil in, laat dan het grootzeil zakken en bind het op de giek, zo strak als een sigaret. Ik wacht tot de vlagen komen. Harde wind is niet erg, daar kun je tegen leunen. Maar die vlagen zijn gevaarlijk. Die laten je even met rust, en halen dan uit. Die wachten tot je weerloos bent.

…..