VAN TOL, Jacques


Mijn ideaal


In het begin heb ik als je vrouw

Mijn ideaal gezien in jou

Je was zo stoer en zo sportief

Je had mij zo onstuimig lief

Je kuste mij zo resoluut

Ja, af en toe een beetje bruut

Je had zo'n echt piratenbloed

Zo'n ongetemde overmoed

Nu ben je je sportiviteit

En al je wilde haren kwijt


Mijn Ridder van het eerste uur

Jouw slank figuur werd op den duur

Het welgedane proza van

De goedgeslaagde zakenman

En jij hebt niets waarin een vrouw

Nog poëzie ontdekken zou

En toch was jij die eerste maal

Mijn ideaal, mijn ideaal


Eens was je geestig en ad rem

Nu praatje enkel van tantième

Thuis maak je ruzie om een cent

Maar in je Club de vlotte vent

Daar tref je vrienden naar je zin

Met net zo'n dubbele onderkin

En de allures heb je nog

Maar voor de spiegel ben je toch

Ondanks je branie en bravour:

Een jeune premier op z'n retour


Ik zou nooit iets anders willen zijn

…..
Haal het doek maar op, doe het licht maar an

Dan zal ik je 's even laten zien wat ik kan

Ach ik weet wel dat het allemaal illusie is

But there is no business like showbusiness

En of je nou jongleert of serieus acteert

Een liedje staat te zingen of een olifant dresseert

Je kunt er toch niet buiten en al is het dan maar schijn

Ik zou nooit nooit nooit iets anders willen zijn

…..


De kleine man

Het is op ons kleine wereldje een beetje raar gesteld
Want de ene mens neemt veel te grote happen
De een woont in een villa en de ander bij de belt
En die moet zich op z'n teentjes laten trappen
De een slaat z'n slag, doet wat ie soms niet mag
En de andere, dat is een feit, betaalt steeds het gelag

Dat is de kleine man, die kleine burgerman
Zo'n hele kleine man met een confectiepakkie an
De man die niks verdragen kan blijft altijd onder Jan
Zo'n hongerlijer, zenuwelijer van een kleine man

De verkiezingen in Holland zijn altijd een grote pret
Want dan hoor je onze heren kandidaten
Elkaar uitschelden voor leugenaar, voor schoffie enzovoorts
Zoeken gaatjes om hun gifgas uit te laten
En zitten z'op d'r stoel, hoe veilig zo'n gevoel!
Wie moet de rekening betalen voor hun grote .... mond?

Dat is de kleine man, die kleine burgerman
…..


De minister van Defensie vraagt weer onderzeeërs an
Mocht een vreemdeling zich met de Oost bemoeien
En als wij die vloot dan hebben en er komt een beetje mot
Kunnen wij er in de Amstel mee gaan roeien
Dat heet voor 't ideaal, voor Neerlands grond en taal
Maar wie betaalt het pakkie van de vice-admiraal?

Dat is de kleine man, die kleine burgerman
…..


Dempsey gaat weer aan het boksen en krijgt weer 'n dik miljoen
Om zich een kwartiertje suf te laten stompen
En zijn tegenstander, als ie wint, een half miljoentje meer
Want die kereltjes die laten zich niet lompen!
Wie snakt er naar zo'n baan, zou, kreeg ie het gedaan
Voor twee tientjes al zijn kiezen uit zijn kaken laten slaan?

Dat is de kleine man, die kleine burgerman
…..

We verzorgen onze medeburgers tegenwoordig best:
Als je niet werkt krijg je achttien gulden premie
En dan zijn er veel slampampers die zijn liever lui dan moe
Want die denken: nou die achttien piek, die neem ie
Ze schelden allemaal op patroon en kapitaal
En wie is weer de dupe van dat vrijheidsideaal?

Dat is de kleine man, die kleine burgerman
…..



Naar de bollen

Wanneer de bollen bloeien in hun wondertere kleuren,

En zoetbedwelmend geuren,

Daar ginds bij Hillegom.

Dan zegt Moe: ‘Pa, de bloemenvelden maggen we niet missen’,

Maar Pa bromt: ‘Ik ga vissen,

Wat zie je aan zo'n blom!’

Na enige discussie komt er een echtelijke wrijving,

Ma wenst hem een verstijving,

Of 'n taam'lijk dik gezwel,

Pa snapt het niet direct,

En staat eerst wat verwonderd,

Zegt dan: ‘Ben je be...reid schat?’

En daar gaat het hele stel.

Naar de bollen,

Naar die prachtige bollen,

Waar je sprakeloos geniet,

Van de kleuren, die je ziet;

Naar de bollen,

Naar die heerlijke bollen,

Want die zie je maar eenmaal per jaar.

Men ziet de cavalcade in een motorbussie stappen,

De kind'ren ginnegappen,

En deinen heen en weer.

Ma trapt een maag're heer,

Die z'in de bus passeren moeten,

Een beurs plekkie in z'n voeten,

En lispelt: ‘V'rekskuzeer.’

‘Marietje,’ zegt Ma, ‘Zit niet al door in je neus te pulken’.

Het kind gaat aan het bulken,

En Pa vermaant z'n vrouw:

‘Dat jij 't niet gracieus vindt,

Het is je eigen neus, kind,

Ze pulkt toch niet in die giechel van jou.

Naar de bollen,

Naar die prachtige bollen,

Waar je sprakeloos geniet,

Van de kleuren, die je ziet,

Naar de bollen,

Naar die heerlijke bollen,

Want die zie je maar eenmaal per jaar.

 

Bij 't dolen door de velden slaakt Marietje plots'ling kreten:

‘Een slang het me gebeten,

Ik ga het hoekie om.’

Ma zegt: ‘Het is een fietsband, leg niet zo gemeen te janken,

Dat he' j' aan j' vaar te danken,

Die wou toch naar Hillegom.’

Ze peinst over een frontaanval, gevolgd door 'n tatouage,

Zegt iets van een blamage,

Zo'n dikke dronken os.

Pa zegt: ‘Al pret gehad,

Wat let me of ik nek je’,

Draait onder dat gesprekje

Een paar ledematen los.

Naar de bollen,

Naar die prachtige bollen,

Waar je sprakeloos geniet,

Van de kleuren, die je ziet;

Naar de bollen,

Naar die heerlijke bollen,

Want die zie je maar eenmaal per jaar


Wie Heeft Er Suiker In De Erwtensoep Gedaan

Er was in 't militaire kamp
Een grote consternatie
Niet meer of minder dan een ramp
Bedreigde onze natie
De erwtensoep was zwaar mislukt
En iedereen vroeg bedrukt

Wie! Wie! Wie
Wie! Wie! Wie
Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan
Wie heeft dat gedaan
Wie heeft dat gedaan
De hele compagnie die heeft het eten laten staan
Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan

De korporaal zei: Eerst proef ik
'k Geloof dat jullie dazen
Hij kreeg de hik en liet van schrik
Gauw voor de dokter blazen
Tot de sergeant kwam van de week
Die vroeg als krijt zo bleek

Wie! Wie! Wie!.....

En de sergeant-majoor was kwaad
Hij liep rood aan van woede
Zijn snor stond stijf als prikkeldraad
Het sein: Weest op uw hoede
Hij knarste eerst een tandenknars
En bulderde toen bars

Wie! Wie! Wie!.....

De luitenant, geaffecteerd
Zei: Wie maakt hier nu mopjes
Ik heb de soep geïnspecteerd
Ze smaakt naar Haagse Hopjes
Geeft acht... rechts richten... kom nu lui
Wie tapte deze ui

Wie! Wie! Wie!.....

De kapitein, die plots gewekt
Door deze soep-affaire
Een nieuwe krachtterm had ontdekt
Gaf daarvan de première
Knots knald'rement! zo riep hij luid
Wie haalt hier zoiets uit

Wie! Wie! Wie!.....

Tenslotte kwam de kolonel
Correct en afgemeten
Zei: Strafmarcheren, 't hele stel
Ik ga in 't Zwaantje eten
En sjokkende de heide door
Zong de compie in koor

Wie! Wie! Wie!.....