REVE, Gerard
15 augustus 1970
Eens zal ik gaan
tot waar de Ongeschonden Roos voor eeuwig bloeit,
en schouwen in Haar hart, tot waar de zee van bloed
zwart wordt van diepte: Mysterie, van Zichzelf gedragen,
dat uit Zichzelf geboren wordt.
Herkenning.
Nu weet ik, wie gij zijt,
de Jongen die ik eenzaam zag te Woudsend en daarna,
nog op dezelfde dag, in een kafee te Heeg.
Ik hoor mijn Moeders stem.
O Dood, die waarheid zijt: nader tot U.
Dagsluiting
Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt,
zoals ik U.
Roeping
(voor de Zusters van Liefde, te Weert)
Zuster Immaculata, die al vier en dertig jaar
verlamde oude mensen wast, in bed verschoont,
en eten voert,
zal nooit haar naam vermeld zien.
Maar elke ongewassen aap die met een bord:
dat hij voor dit, of tegen dat is,
des middags het verkeer verspert,
ziet savonds reeds zijn smoel op de teevee.
Toch goed dat er een God is.
Bekentenis
Voordat ik in de Nacht ga die voor eeuwig lichtloos gloeit,
wil ik nog eenmaal spreken, en dit zeggen:
Dat ik nooit anders heb gezocht
dan U, dan U, dan U alleen.
Treurzang op Goede Vrijdag
Gedachtig aan Uw Sterven heb ik lang gevast,
en al die tijd niet eens gedronken.
Zo zie je weer: bij God is alles mogelijk.
Maar toon mij toch, als oogst van dit rampzalig leven,
één regel, die de moeite waard en leesbaar was.