COX, Eva


ik heb een mijnschacht in mijn keel

ik val omlaag vanuit mijn kamer
zit als een pad
gevangen in een bel van steen

het is hier stil
zo stil dat ik mijn dromen hoor
ritselen als dode blad’ren

ik gil

ik heb een mijnschacht in mijn keel
een tong van scherp gesmeed metaal
en lagen gitzwart erts voor jaren

ik hak met felle korte slagen



Ik wil


een stad voor mijn verjaardag

met mensen huizen en een plein

een vijver met daarin een zwijn van

steen een kleine perenboom vol merels

en kerels wil ik van die potige met

kisten op hun schouders oude laarzen

en meisjes met mutsen van konijnenbont

en harde wimpers en gezoete lippen en

stippen wil ik in de plaats van strepen

nee zebrapaden zijn zo dun dat

je hun ribben door het asfalt ziet

en brievenbussen wil ik niet en regen

vuilnisbakken kan ik heel slecht tegen en

baby’s die ruiken naar poeder en verdriet

nee ook baby’s kale bleke baby’s niet