GILLIAMS-, Maurice
De man in de mist
…..
Ik zag haar aangezicht helderdagende van een onbeschrijfelijke lichtschijn, waar ik mij op blindstaarde. Zij nam in mijn verbeelding langzaam de vorm aan van een met bloed bedrupte roos, waar voorgoed haar menselijke wezenstrekken uit weggevloeid waren.
…..
Voortaan zou ik mijn moeder niet meer herkennen mogen in haar onzekere, sterfelijke lichamelijkheid; maar zij zou mij nooit meer verlaten, bloed-in-bloed met mij verenigd, en tot aan mijn stervensuur in de volstrekte aandacht van mijn ziel verheven.
…..
Ik ging maar verder. Een weinig later zag ik een kruis uit de mist opdoemen. Daarna één voor één, - kruisen en rouwkransen, graven en roerloos hangende kettingen er omheen: een kerkhof op de heide. Waarheen moest ik mij begeven?
…..
Elias of het gevecht met de nachtegalen
…..
Wanneer Aloysius ons hart verontrust, hangen we in de werkelijkheid ondersteboven als betoverde apen. Hij is zestien en ruim vier jaar ouder dan ik. 's Avonds in bed plooien wij papieren bootjes, die we de volgende dag op de beek het landgoed laten buiten drijven. Onder de dekens verborgen zit Aloysius, ik vermoed met een potlood, te prutsen. Zonder zich aan mij te laten zien, reikt hij me één voor één de cahierbladen aan, waarin ik regelmatig dezelfde vouwen zet. Ik begrijp natuurlijk de geheime wetten niet van dit curieus spel en ik help hem blindelings in zijn verrichtingen.
…..
Na het ontbijt zijn we spoedig in het park. Wij dringen door het kreupelhout en staan een poos te huiveren midden het bedauwde groen. Het is hier een winderige hoek. Nu en dan word ik de vingers van Aloysius gewaar en ik versta de intieme betekenis van zijn stevige handdruk. Wij sluipen luisterend tussen de krakende takken. Is er iets? Het was maar een vluchtende wilde duif. Het is regenachtig en de lucht wordt effen grijs betrokken.
Als we ‘s middags van de beek huiswaarts keren, hebben wij niets ongewoons gezien. De bootjes werden op het water gezet; één voor één zagen wij ze wegdobberen, achter de bocht waar een sterke stroming staat. Met een ruk waren ze uit ons gezicht verdwenen.
Niet zo gauw worden we de nabijheid van het landhuis gewaar, of een vreemde onrust heeft zich van Aloysius meester gemaakt. Hij is midden in de gloeiende dahlia’s gesprongen en als ‘t ware door een drom vijanden omringd, zwaait en slaat hij de armen gelijk sabels om zich heen, zodat bloemen en bladeren over zijn hoofd vliegen. In het prieeltje staat tante Zénobie van machteloze woede te jammeren.
…..