VUYLSTEKE, Julius


31 Augustus 1856 (Fabrieksarbeiders bij het bezoek van koning Leopold II aan de stad Gent)
…..
Dat zijn de mannen, die wij moesten winnen!

‘Ziedaar wat volk geheten wordt!’ Zo dacht

mijn held de eenendertigste der maand

augustus achttienhonderdzesenvijftig,

toen op de Vrijdagmarkt de grote stoet

van werkliên voor de koning defileerde. -

Daar waren nu de lange scharen der

fabrieken, arm aan arm, en trokken voort,

op stap, in dicht gelid, gelijk een leger.

Vooraan de kindren, nog geen twaalf jaren oud,

die, - aan de borst der Kennis niet gelaafd,

gestolen aan de school, - in de fabriek

wat stuivers met hun leven kopen, waar

bij elke draai het schrikkelijk machien,

gevreesd gedrocht, dat zich met mensen voedt,

de adem en de frisheid en de warmte

uit hun borsten zuigt, gelijk een hevel

het water uit een vat; - de vrouwen dan,

van wang en lippen bleek als moe van 't leven, -

met ogen zonder gloed, - vergaan, versleten

voor hun tijd, als bloemen, die verslensen

wijl ze in een lucht verplant zijn die hun sap

vergiftigt, - nog zo jong en niet meer schoon! -
en voortgaand met een' tred, zo loom en zwaar

alsof reeds op hun rug gans 't gewicht

van tachtig jaar, en aan hun voeten gans

't gewicht van duizend pond gebonden was; - -

de mannen dan, haast schimmen, - met een kleur

als perkament, - een treurig en krachtloos ras, -

bij wie 't beenachtig lichaam, als het lijk

van terenden, verdroogd en uitgeput

en vaal is, - bij wie 't voorhoofd laag en mat,

doorgroefd van rimpels is, en als belaân

met een wolk. – Bij allen, vrouw en kind en man,

spreekt een stem die zegt dat Rede en Wil

en Levenslust uit hunne zielen, met

de zwarte rook, langsheen de hoge schouw

van ‘t werkhuis in de lucht verdwarreld zijn ![


(bewerking Z. DE MEESTER)


's Avonds


Soms nog als de avond is gevallen

en alles in stad reeds stil,

draagt mij mijn voet voor 't huis waar zij woonde,

ofschoon ik het zelf niet wil.


O bloemetje van mijn eenzaam leven,

mijn liefde, mijn lust, mijn vreugd!

Een ander geniet nu uw geuren en kleuren,

en doet zich deugd aan uw jeugd.


Dan bersten de donkre herinringen open,

als hagelwolken op mij;

dan loop ik zo haastig mooglijk schuilen

in de herberg daar naastbij.