DE BELDER, J.L.


De zachte klaarte

Nu komt de avond laat, de deuren sluiten,

de deuren van het licht en de late dag.

Traag zullen wij beide vermoeid, onze ogen sluiten,

en stijgen gaat nog het heimwee in ons hart.

Terwijl de regen tokkelt op de ruiten

en hier de warmte in het hete land weer strandt,

ver-inkt de aarde in het natte duister,

vergaan het huis, de velden en het land.


Maar vooraleer wij eenzaam zullen stranden,

op de verlaten oevers van de snaar,

geef mij nog vredig strelen van uw handen,

voordat de dag traag in de ogen vergaat.

Dan mogen duisternis en droefheid komen,

in alle diepten der verzonkenheid.

Ik weet dat gij in al mijn donk're dromen,

de zachte klaarte uit mijn leven zijt.



Paleofarsalos (Thessalië)

Zes witte hutten in het gele stuifzand

distels, netels en agaven,

telegraaflijnen langs de glinsterende spoorrails

waarboven het licht van schroeiende hitte zindert,

het kleine, rode seinhuis en de weg die doodloopt,

een ezeltje, wat kippen en een lommerboom,

de vlakte geel en bruin tot aan de verre bergen,

eenmaal per dag de als waanzinnig geworden Oriëntexpress

met slierten zand en stof en dolle winden achter zich aan,

dan niets meer dan de hitte en de stilte en de eenzaamheid.


Ballade der onzekerheden

…..

Maar dan zijt gij naast mij gekomen

met uwe lange vlechten haar.

Gij kwaamt in mijn gedachten wonen

en alles werd verblijdend klaar.


Geen herfst meer was het die mijn leven

omspon met teer-gouden droom.

Gij hebt mij het geluk gegeven

en heel mijn jeugd werd stout en schoon.


De lente werd mijn liefste zuster

Die mij steeds nieuwe weelde bood.