DEPEUTER, Frans
Paradise lost
Gezegend zij het huis. De wanden zijn getekend.
De paarden draven door de kamers. De stemmen
drukken sporen in de natte flanken. In glazen ogen
worden brood en melk gedeeld. En wordt gebeden.
En daar in de tuin met de verborgen kinderen
die roepen “Kom maar heks” en dan zwijgen,
roerloos als wandelende takken, en plots
hun lijf uitstorten en rennen, hijgen naar
de muur waarop zij driemaal bonzend met
hun vuisten slaan, en dan opnieuw: tellen,
schuilen, zoeken en rennen, rennen om de heks
steeds vòòr te gaan.
////////////////////////////////////////
Zo. Alles op z’n plaats, alles heeft zijn tijd
gehad. Niets is wat het was. Straks zullen
zij en hij vergelen in een plakboek, verguld
op snee, misschien. Straks zullen al deze
dingen worden vermalen tot as en schroot.
Straks zullen de kamers barsten van pure
overtolligheid.
Driemaal ben ik uit haar geboren
Driemaal ben ik uit haar geboren. Eerst
in bloed. Het bekken kraakte als een noot,
de mond ging open. Tussen heiligbeen
en schaamte werd ik uit de schoot gestoten.
Daarna werd ik in tederheid uit haar gerukt.
De zegels op de lippen, zij wist: voortaan
ben ik de mindere vrouw, en heeft gezwegen.
Dit was het tweede kraaien van de haan.
En dan, de geest. Al wat ze mij geleerd had,
heb ik als schroot verdaan. Ik was bevrijd:
de laatste naad was weer verteerd. Maar nu
pas zie ik: ik ben mijn dorst en wortels kwijt.
Driemaal heb ik haar verraden. Tot driemaal
toe ben ik haar leven en haar dood geweest.