EKKERS, Remco


Wending

De stilte voor de storm, vlak voor

de omslag, waar de veerkracht

is afgenomen, waar je snakt

naar verandering, nu of nooit.

Keer mij om, woel mijn grond los

met je kouter aan de voorkant

van je ploegboom, snij met je schaar

de zode van onderen los en keer

met gebogen ijzeren ritser mijn zode.

Laat mij vruchtbaar zijn, muze

zodat mijn woorden kunnen bloeien

op de akker van het klaar liggend blad.

Laat mij bundelen voor de lezer

zodat ook zij wordt losgewoeld.


Vriendin

Als mijn vader niet
een vriendin had gehad
zou ik nooit met
wintersport zijn gegaan.

Ze heeft ook een leuke
familie: we skiën samen
de berg af en drinken
hete thee bij de haard.

Voor mijn moeder is het zielig.
Zij zit alleen voor het raam
en kijkt naar de tuin
met het hoge onkruid.



Hoe je verder moet


Stap opgewekt voort

al weet je niet zeker

waar naar toe. Vooruit


over het glimmende asfalt

tussen de kale bomen

hoofd scheef, wuivend

naar het huis dat al in de mist

is verdwenen en straks vergeten.


Je zet een voet vooruit

en dan een andere.

Je kijkt niet naar de spiegeling

in de plassen, het beeld

van de takken waar je

tussen hangt, pats!

in het water.


Zo kom je verder

weg van wat is geweest.


Poes


Bij ons woont een poes

of wij mogen wonen

in haar huis, zitten

op haar stoelen en bank.


We hoeven alleen maar

eten voor haar te kopen

drinken klaar te zetten

haar af en toe te strelen.


Soms worden we beloond

met kopjes of aanminnig gedoe.

Zij vangt de vliegen, jaagt

de muizen weg, steelt kaas


gooit planten om, rotzooit

met papieren, schreeuwt voor

de dichte deur, komt dan

genadig binnen, vraagt geen huur.