GEZELLE, Caesar


De waterval

Het leven is zo broos, en toch wie denkt eraan

dat t’elker uur met hem kan uit zijn en gedaan?

Wij zien het dag aan dag en ieder stond gebeuren

de dood die komt het vals gordijn van ‘t leven scheuren

en in de bloedige reet zijn grijnzend doodshoofd stelt

en een van ons daar voor zijn voeten nedervelt.

Wij leven almaar door als zouden we eeuwig leven

Wij gaan, de stroom gelijk, en onbaatzuchtig geven

aan ‘t groen op onze boord het leven onvergeld*,

gaan, stervend zelf, voorbij en haastig heengesneld

en drijven breed en statig door de onzekere dagen,

gelijk de bergstroom vlak en blinkend voortgedragen

tot op de steile rand van ‘t diepe waterdal

en storten dan al huilend en wanhopig in de val.

* onvergeld = zonder vergoeding



Voorheen


Voorheen in samenzang veel zachte stemmen kweelden

en 't schalde in mijne ziel als in een lentewoud.

Voorheen bescheen de zon der hoop een schat van beelden

door 't droomland van mijn hert in glanzen duizendvoud.

G'hebt die muziek versmacht, die beelden omgestoten

ze tot geraamten, stuk voor stuk teruggebracht,

g'hebt weten één voor één van hunne glans te ontbloten

de zonnen van mijn ziel. Er heerst nu zwarte nacht.

't Is stil, 't is méér dan stil, het is de ziel van 't zwijgen,

de dood is 't! in een graf 'n kan 't niet stiller zijn.

Wel U, die 't is gelukt mijn zielglans dood te krijgen

en stram doen stijven hebt dit schamel herte mijn.

Heb's dank! en laat 't gepeins u dag en nacht verblijden,

vergeet het nimmermeer: een moord hebt ge begaan

en Kaïn zal voor God op 't einde van de tijden

als 't al te berde komt, geen zwaarder boete slaan.