ENGELBERTS, Lernert


Uitgangspunt

Je bent jaren van huis geweest

en als je de auto in de straat

waar je woonde stilzet blijkt

alles te zijn zoals bij je vertrek.

De tuin rond het huis heeft

niet stilgestaan; hij is in hoogte

gegroeid, maar de bomen staan

nog steeds op hun plaats.

De trage slakken van ontwikkeling

begroeten je bij de deur;

het doet je pijn ze in dezelfde kleren

te zien, het doet je pijn de geur van toen

in de hal te ruiken.

Weer aan de ontbijttafel gezeten

luister je naar wat de met rimpels omrande

monden te zeggen hebben:

‘De kaas is op’.

‘Er ligt nog wel een stuk in de koelkast:

Verontrust kijk je rond. Gelukkig,

je kunt door het open raam naar buiten

vluchten wanneer je wilt.

Wat ben je veranderd, zegt ze als jullie

met thee en taart in de tuin zitten.

Verontrust vraag je je af: waarom jullie niet?


Schending

Tussen een droge vingerplant en een vogelkooi

breit oma al jaren het strakke achterpand

van een trui.

Wie het kledingstuk krijgt is onbekend;

ze vraagt echter veel wat ik er van vind.

Tijdens een visite zit ze met haar rug naar de

toekomst gekeerd, het verleden in te staren.

Ze legt haar breiwerk neer, waarna ze

fluisterend zegt:

‘Als je ooit over ons schrijft, beloof dan dat je

zwijgt over dat opa fout was in de oorlog.’

Tussen twee vingers door spuug ik op de vloer;

ik beloof.