VAN DER HEYDEN, Steven
Anoniem
De dagen hebben vaste gezichten
gevangen in een digitaal labyrint.
We verstommen samen, verstenen.
Met een snelheid die verdooft
vullen ziekenhuizen zich met lichamen,
doden vallen uit beeld, verschuilen zich
in een graf zonder postadres.
We blussen verveling met shoppen online,
vinden wat we niet zoeken, slepen
de uren mee, een vraag verbergt
wat in onze vezels kruipt.
De ruis van een belofte.
Om boom te zijn
Als de wind mijn kruin aanvalt,
dreigend met mijn takken schudt,
door mijn bladeren waait
heb ik sterke wortels nodig
en een ruggengraat.
Onze lichamen
Onze lichamen zoeken altijd een taal
om leugens soepel te houden
ontkoppelen doen we moeizaam
Op onze gezichten de gravures
van lange nachten, we zoeken genezing
in diepe glazen wijn waarin nog wat
laat licht glinstert als splinters ijs
We kunnen nergens heen, alleen naar
meer verdwijnen, alledaags worden
als onder een dunne laag stof
Spijt wordt de zeef waar alles
doorheen sijpelt, op een slappe koord
dansen we de nacht in
Nachtdier
In een web van armen en benen
zoeken gulzige tongen haar mond
sponzig en rauw, ontveld
Altijd lacht ze haar meisjeslach
die van ver begint, zich over ruw terrein
haast naar de volgende man
Haar toneelstukje van onschuld
waarin ze zich plooit, heupbreed
tot ze iets voelt zinken
De ochtend spoelt mannen aan
in de vouwen van hun kleren, haar geur
haastig weggehangen