CORNELIUS, H.
O, als een beest …
O, als een beest te liggen in de zon,
de armen wijd gestrekt op 't hete zand
en boven mij de diepe blauwe lucht,
niets, niets als licht en warmte om mij heen
en 't ruisen van de zee …
Alle verlangens in verzadiging;
van 't mensenleven onbewust …
dat is geluk.
Of drijven in het week omvleiend water,
wentelen in vrijheid van bewegen,
kijken naar de zon, die in opspattende druppels blinkt …
niets meer …
dat is geluk.
//////////////////////////////////////////////////
Zeker is dit: ik heb het leven lief,
ben één met heel dit machtige bestel;
ik, een atoom in 's werelds krachtenspel,
roem Gods genade, die mij telkens hief.
en neerwierp aan zijn voeten, en mij dreef
naar zijnen wil, mij maakte en mij brak.
Aan Hem gehoorzaam, ben ik sterk noch zwak,
heb ik alleen het diep besef: ik leef.
In Hem stort ik mijn ganse leven uit,
spiegel van Hem draag ik het gans heelal.
Zie ik ben vrij, nochtans geheel gebonden.
Ik ging uit Hem, de oergrond aller gronden,
doch keer tot Hem, wanneer het komen zal,
dat ik ten laatste maal mijn ogen sluit.
De stad
1.
Uit donkre gang van het station
uit dompe mensenmassa kwam ik in het licht;
daar sloeg de felle zon in mijn gezicht
ik stond er stil en knipte met de ogen…
Daar was het plein, de brede straat met hoge
gebouwen, daar was beweging:
fel door elkander was het woelen
trams en auto’s in koele
schuiving glijden aan
tussen de mensen, die, zich reppend, gaan.
Het was de vreugde om de sterken dag
die ik over de stad en de mensen zag
De blijdschap lag over allen: zij wisten het niet.
De blijdschap was in mij….kend’ ik het verdriet
van de velen die daar gingen?
Zij gingen in het licht; ik zag hen gaan;
dat was genoeg….In blijdschap bleef ik staan.
2.
De stad verdwaast in ’t violette licht,
gemsten uit de hoogehangen bollen
is vol tumult van claxons, trams en hollen
van mensen naar ’t trottoir, schrik op ’t gezicht
voor schreeuw van auto, die op hen gericht,
heeft scherp haar ogen… Zie hoe vreemd gezwollen
In het ontsteld gelaat der stad.., In dolle
driftkamp van leven werd het Zijn ontwricht
Krankzinnig is de stad, toch groots en prachtig,
het zwaar bewegen in de volle straten,
waar mensen gaan van duister’ angsten drachtig.
Zij voelen om zich wringen, wreed, oerkrachtig,
het onmeedogend leven, dat verwaten,
en donker dreigend, stuwt hen oppermachtig.