VAN WIEREN, Atze
Te hoop
Wij zijn te hoop gegooid,
wij liggen bleek en bloot
en onmiskenbaar dood
langs smalle, stille wegen.
Van wortels afgesneden,
het loof dat leven was
en stem van wind en regen
is op de akkers stom gebleven.
Wij zijn gerooid en afgelegd
en nagekeken op gebreken.
De grond die onze moeder was
is dood gewicht gebleken.
Wij liggen op een bietenvaalt,
nog wel bijeen maar zonder hoop.
Wij wachten op de dichte wagens,
met dichte wagens worden wij gehaald.
Trui
…..
Ik denk aan zoveel dingen,
aan hoe het vroeger was,
de boerderij, het stil verval,
aan vieze overalls vol kringen,
zijn stugge zwijgen bovenal.
Maar dat ik blij ben hem te zien,
zó blij ben hem te zien sindsdien
in deze warme knuffeltrui
dat ik - niets liever, o niets liever -
mijn armen om hem heen wil slaan.
…..
Vraag
Mijn onderdelen vallen uit elkaar.
Geen nood, atomen maken om
het even waar hun vreugdedans.
Mijn eiwit valt uiteen tot hergebruik.
Een bacterie stribbelt nogal tegen
maar vindt geheid een nieuw tehuis.
Ja, er is veel eeuwigheid in mij.
Maar zeg eens, waarheen gaat de pijn
waar stapelt zich het hartzeer op
waar moet je voor mijn liefdes zijn
en waar blijft het lied in mijn mond,
is er een pakhuis voor dakloos geluk?
Zeg me, waar gaat verlangen heen.