O’MILL, John


Sint Dracus en de Joor

A new Spoonerian Verse Tale

on an earlier written theme.

Sint Dracus op zijn redel os

reed moef te droe door 't bomber sos;

van vorg verzuld door 't loeve drot

eens nuizeklaars - een man van God,

die zak en zwiek en uitgeput

ter neer lag in zijn hamele schut.

Daar grijpt hij plots zijn slagbaard zweet,

geschrokken door een krauwe reet.

Stok staan raard en puiter stil,

verschamd lier door zo'n gauwe ril.

Is daar een mes in nervenstood?

Reeds in de dauwen van de kloot?

Nu ijlt Sint Dracus sloorspags voort

naar waar de kroodneet werd gehoord

en daar ontblult zich aan zijn hik

een schouwspel dat hem schramt van lik:

Een mubbenschonster, groest en woot,

de auwen kluit, de blanden toot,

wijl aan de roet der votsen ligt

(de banden voor 't hang gezicht)

een vronkjouw - uiterschate moon,

het toofd gehooid door kraarlen poon.

Sint Dracus, hoewel mang te boe,

mormt stoedig op het ondier toe

en weet het, zonder staf te ijgen,

kakvundig aan zijn rans te lijgen.

Nog vuugt het spuur, pompt nog een kroot,

dan krijgt het de gestade noot.

De jonkvrouw slaakt een krille scheet,

valt zwijm, bomt kij, en grijpt hem beet.

Hij zet haar neer, roor op zijn vos,

en voert haar uit het brakendos

weer naar haar slader op het vot.

Daar nielt men kneer, daar grijst men Pod.

`Sint Dracus' mikt haar snoeder, `luister'

maar Dracus waaft al dreg in 't duister.

Hij mompelt zacht: `Had jij me maar,

Ik moet nog naar een nuizeklaar!'

Lang vaart de stader in de nacht

slaakt dan een zucht en zevelt pracht:

`Dat had mijn schoonzoon kunnen zijn,

daar pist ons Mia weer de trein!


Niet tegen bomen

Ergens op aarde groeit de boom

waarvan men de planken zal zagen,

waartussen, vertimmerd tot een kist,

men U naar 't graf zal dragen.

Laat, heren, vrij Uw water stromen,

maar water nimmer tegen bomen!!


////////////////////////////

't Leven is `n langspeelplaat`

lachte krolse Kaatje,

`alles draait van vroeg tot laat

om dat middengaatje



////////////////////////////

Petite ballade Belgique


D'r was eens een vraawke, da was niet waas,

dat at oitsloitend vruuchtenaais

moar toen heur kiendeke wier gebore

bleek het manneke staaf bevrore



////////////////////////////


A terrible infant, called Peter

sprinkled his bed with a gheter

His father got woost,

took holf of a cnoost,

and gave him a pack on his mieter