VAN LODENSTEIN, Jodocus


Op een wederhorige schoon van Lichaam

Uw handen zijn wel zacht; zacht zijn uw tere wangen;

Uw armen zijn wel zacht; zacht zijn uw preutse gangen;

Uw keel en stem is zacht: zacht is de ganse trek

Uws aanschijns; 't is al zacht; hard is alleen uw Nek.


Eensaemheyd met God


Toon: Illibata ter beata Jesus natalitia


Hemels Oge! wilt gij dogen

dat ik u kom spreken aan?

Laat dan alle schepsels vallen

uit mijn hert en buiten staan.

O heilig eenzaam! Met God gemeenzaam

altijd enig om-te-gaan,

altijd enig om-te-gaan.


Al mijn trachten, mijn verwachten

is naar u, mijn God alleen:

want de klare zegen-aren

scheiden zich uit u vaneen.

O heilig eenzaam! Met God gemeenzaam!

Was ik maar met u gemeen!

Was ik maar met u gemeen!


Ach! hoe nietig, hoe verdrietig

is des werelds ommegank!

Die met woorden ons vermoorden

en verstikken met haar stank.

O zalig eenzaam! Met God gemeenzaam!

Dure dat vrij eeuwenlank!

Dure dat vrij eeuwenlank!


Al het heerlijk is verkeerlijk

en der prinsen gunsten wind:

niets dan duister al den luister

die men in de wereld vindt.

O zalig eenzaam! Met God gemeenzaam

daar ik ben des hemels vrind!

daar ik ben des hemels vrind!


Hier en komen geen onvromen,

hier en komt geen vrome bij.

Groot noch klene, maar allene

ik en Heere Jezu, gij.

O zalig eenzaam! Met God gemeenzaam

waar ik vrolijk ben en vrij.

waar ik vrolijk ben en vrij.


Met u leev’ ik, met u zweev’ ik

Jezu door het goed en kwaad:

met u sterf ik, met u erf ik

wat bij u te wachten staat.

O zalig eenzaam! Met God gemeenzaam!

waar mijn Jezus met mij gaat.

waar mijn Jezus met mij gaat.