CATS, Jacob


Al wat de wereld prijst, en is maar enkel waan
…..
Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is.

…..
Om de wille van de smeer likt de kat de kandeleer.

…..
’T zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen.
…..
De nood die doet een oud wijf draven, ook over sloot en over graven.
…..
Een zwaard, een paard, een schone vrouw, leent niemand uit als met berouw.
…..
Beter van een ezel wel gedragen, dan van een peerd in 't zand geslagen.
…..
Vuur, hoest, geld en hete min, en houdt men nooit terdege in
…..
Al draagt de aap een gouden ring, zo is het doch een lelijk ding.
…..
Al is de leugen wondersnel, de waarheid achterhaalt ze wel.
…..
Als de wijn gaat in de man, leit de wijsheid in de kan.
…..
Geen spies en maakt zo diepe wonden als achterklap en boze monden.
…..
Het puntje van een gauwe pen is 't felste wapen dat ik ken.
…..
Die van de liefde zijn gesteken, en zien noch vlekken noch gebreken.
…..
Het is gewis een groot verdriet, waar 't hennetje kraait en 't haantje niet.
…..
Een ander heeft altijd de schuld. Geen mens en ziet z'n eigen bult.
…..
Wie geen lieve kinders heeft, weet voorwaar niet dat hij leeft.
…..
Als apen hoge klimmen willen, dan ziet men eerst hun naakte billen.
…..
Tast naar een rijpe peer, zo pluk je met gemak.

…..
Gerimpeld vel en vrijt niet wel

…..
Uw beste goed verslijt, al wordt het niet gebruikt.

…..
Eigen haard is goud waard

…..