HIEL, Emanuel
De Schelde
…..
Eerste Deel
DE DICHTER.
O Schelde, ik heb uw stem gehoord;
ze zingt een lustig lievend woord,
een woord van vreugd en minne!
En tevens zingt ze een diep akkoord,
dat grootheid meldt van oord tot oord
en dringt in hart en zinnen.
EEN JONGELING.
Bij zomerbrand,
hoe koel is 't hier.
EEN MEISJE.
Hoe geurt het strand
vol bloemensier.
JONGELING.
Pluk ik een bloemke af,
't is voor mijn liefke teer...
…..
HUISWAARTSKERENDE LANDLIEDEN.
De zonnestralen nijgen
en zacht naar 't westen dalen,
uit kreken, riet en twijgen
begint de zang te stijgen
van vors en nachtegalen.
…..
JONGELING.
De lucht is zoel, de liefde zoet,
de maan vergult de baren,
het bootje wiegelt op de vloed,
kom in mijn armen! heb nu moed!
O liefke zoet... we varen!
MEISJE.
Uw' stem roer mijn gemoed,
gelijk 't geruis der baren;
uw oog zet me gans in gloed,
'k lig in uw armen! 't is er goed!
O liefste zoet... we varen!
TEZAMEN.
O, laat ons eeuwig varen!
…..
Tweede Deel
DE DICHTER.
O, schone stroom, hoe glanst ge in 't stille manelicht
Als een zilvren slang, doorkronklend Vlaandrens beemden;
mijn' geest betovert gij en roept voor mijn gezicht
onze eedle helden op, in strijd met dwang en vreemden.
Daar waart de schimmenstoet, als neevlen, aan uw strand,
en pleegt de reuzenslag voor volk en vaderland!
…..
ZANNEKIN’s GEEST.
Vrijheid, gij zult 't volk bezielen,
onze stam duldt geen geweld!
Eer zal Vlaandren om ons treuren,
raven eer ons hart verscheuren,
eer wij bukken voor 't geweld!
…..
VLAMINGEN.
Nimmer wordt de Vlaming knecht,
in de strijd voor 't volkenrecht
zullen wij nooit wijken!
VAN ARTEVELDE'S GEEST.
'k Werp het dodenhulsel af.
Vlaandren geeft weer levensblijken!
mannen stijgt nu uit het graf,
Mannen van het vroom geslacht,
die het recht des volks betracht,
in de vrede zoekt de kracht,
en de nering hoger acht
dan naar ridderwijs te prijken!
'k Werp het dodenhulsel af.
Vrijheid! Nering!
…..
MEISJE.
Ginds draaien nevels rond,
bloedig rood!
JONGELING.
Liefje, koud is uw mond,
bleek zijn uw' wangen?
MEISJE.
'k Word zo bevangen...
Ach! strompelt en dwarrelt daar niet de dood,
met mutserds, schavotten en galgen in 't rond?
JONGELING.
't Is morgendoom, die in de vloed zich spiegelt,
terwijl de wind in 't ruisend rietloof wiegelt.
…..
Van de ziel
Stijg ten hemel,
Daal ter helle,
Zweef de wereld
Om en om;
Beuk de bergen,
Demp de dalen,
Wend het water
Krom en slom …
Zult ge zoeken,
Voelen, vinden,
Plukken, proeven
Op den duur;
Als de schaduw
Aan uw lichaam,
Hangt uw handlen
Aan uw ziel …
’t Zal verweren
En vereren,
Of verteren
Uwe ziel.
Waar Maas en Schelde vloeien,
Waar Maas en Schelde vloeien,
De Noordzee bruist en stormt.
Waar vrede en kunsten bloeien,
De vrijheid mannen vormt.
Waar velden, wouden, weiden,
Als gaarden rijk beplant,
De weelde en vreugd verspreiden:
Daar is, daar is ons vaderland,
Daar is ons vaderland.
Daar stijgen uit het verleden
De Geus en Klauwaart op.
Zij hebben stout gestreden,
Verplet de vreemde kop.
Hun goed, hun bloed, hun leven,
Met mildheid steeds verpand,
Om ons te kunnen geven
Het vrije, vrije vaderland,
Het vrije vaderland.
O Nederland, o vrijheid
Gij adelt ons gevoel,
Wij zweren ook met blijheid,
Uw toekomst is ons doel.
Wij zullen, jonge scharen,
Steeds onze plicht gestand,
Met hand en hart bewaren,
Het heilig, heilig vaderland,
Het heilig vaderland!