OZON, Diana


Voor mijn voorgangster

Ik draag jouw schoenen

Je hebt ze achtergelaten en

we hebben dezelfde maat


Mijn vingers woelen door

het onkruid

Jij trekt het nooit meer uit


Overal tref ik jouw schoonheid:

een plan van kleuren en planten

Dankbaar strelen mijn handen


werkdoeken, schepjes en harken



Vakantie


Geef mij de sfeer van havens

de zoute lucht van zee

witgeklede matrozen

van wie ik verder niets weet


draaiing van geslagen touwen

gummi piepend tussen wal en schip

opgedroogde wieren op de kade

wespen langs een lijn vol vis


Ik leng anijsdrank aan met water

spuw de deksels van een pit

mompel in de zon iets Grieks


Geeft niet waar ik nog moet wezen

vandaag leef ik en hoef niks



De eerste bloesem


Na de regen sneeuwt het

bloesemblaadjes


Een roze tapijt bedekt

mijn pad

Bedoeld voor een godin

een vorstin of de bruid

Windvlagen dragen ze aan


Het sprookje is voorbij

Ik word werkster

De bruine snippers

veeg ik op een berg

Het lentefeest is over


De zomer begint met

alle ernst van droogte

maanden van dorst en

drank en beminnen


God, wat een genot