SCHOUWENAAR, Margreet


Geen woord


Er is geen woord voor missen, hoewel

ik het hoor in de merel die zingt

in de tuin waar jij niet bent. Geen woord

voor het mankeren van de dagelijkse

dingen; het snijden van brood, de zoete

stroop van simpele zinnen. Geen woord

voor de te ontberen belofte

dat er een eeuwig zal zijn. Dat jij

de enige zal zijn, dat ik een woord

vind waarin liefde past als mijn koude

lichaam in jouw winterjas. Je zat

laat op de avond in je stoel en zei

dat het voorbij was en ik vroeg me af

waarom ik geen woorden had, maar stuivend

zand licht als kruim, duin zonder pad.


Ik wist van kindsbeen af dat brood

geen weg bezat. Ver weg hoorde ik

vleugelslagen. Klap na klap. En jij zat.