VAN DIS, Adriaan


Zo gruwelijk (voor Caroline) *


Toen zij merkte dat hij steun zocht bij een wandelstok

en bij het trappenlopen halverwege zitten moest

– het voorhoofd klam en met een nare rokershoest –

toen wist ze: trouw van je leven nooit een ouwe sok.


Ze vloekte binnensmonds en hees haar manlief op

en voelde weer de schaamte voor dat ouwe lijf,

eens had ze het bemind, nu was het stijf,

ook had hij schilfers op zijn kale kop.


En dood gaan deed hij niet, dat ouwe lijk.

Niks kreeg hij meer omhoog, zij moest alles voor hem dragen,

als ze er ook maar iets van zei, begon hij jammerlijk te klagen,

dan beet ze op haar lip, en dacht: ik zet hem aan de dijk.


‘s Nachts snurkte hij en zag ze tanden trillen in een waterglas.

Wie bluste in hun lits-jumeaux haar vuur? Zij zou weer ongedurig woelen

en meteen na het ontwaken zijn pyamabroek uitspoelen

omdat hij er drie keer uit moest voor een branderige plas.


Maar weggaan dorst ze niet, want wat zij dacht, kon hij zelfs niet raden.

Hij wist van voren niet dat hij van achter leefde

en als hij naast haar stond en zo aandoenlijk beefde,

begreep ze dat een scheiding nog het meest haar zelf zou schaden.


Zo gingen jaren heen en zij onthield wat hij vergeten zou:

zijn pincode, zijn vrienden en al het lief en leed.

Ze heeft hem jaren zwijgend aan- en uitgekleed,

ze bleef per slot van rekening zijn vrouw.


* Contrafact op “Het huwelijk” van ELSSCHOT