WATERMAN, Willem W.
De roof van de Sabijnse maagden
…..
Verzonken in Morpheus' tochtvrije spelonken,
virgijne Sabijnen, twaalfmaal een dozijn,
zo toeven de reinen en rusten en ronken:
de pronk der Romeinen - uitbundig van lijn.
De zwoelige wind kust hun woelige vormen -
het maanlicht ruist neer op hun duldeloos naakt
en rust op hun boezems, de reeds zo enorme:
een lust voor het oog van de éne, die waakt.
Want La Lesbia waakt! Geen slaap brengt verkwikking
aan haar, die de maagdenschaar rusteloos hoedt;
die bekoorlijke ooien, belust op een fikking,
ten prooi aan de prang van hun bruisende bloed.
Die satrapen aangapen als bronstige schapen,
belust op Zodiac's zwervende ram;
hun tedere schaam orthodox voor het kapen,
maar... La Lesbia waakt bij het hek op de dam.
La Lesbia waakt in het purperen duister:
drie centenaars rosbief... vol innige schroom.
Haar maagden ontstijgt een onzegbaar gefluister:
het zwanger symptoom van erotisch gedroom.
Ah... stringent firmament vol autarkische zonnen,
astraal cellofaan rond een maandagse lunch -
Spartaans carnaval vol van klanken in tonnen;
aangrijpend symbool van een doopvont vol punch.
Hecht cataclysma van whisky in vaten,
croquant ambrozijn op hemelse pof -
nostalgische neus op immense prelaten,
synthetisch serpent op een laars en een slof;
vertoornd molecuul vol sucaden ionen,
barbaars circonflex in een verveloos land -
futiel dromend Lipsslot - met dertien Mormonen,
op oudejaarsavond bij kaarslicht gestrand.
De marmeren zaal is vol krolse fantomen:
de wellust omzweeft dit vestaalse paleis;
hun onderbewustzijn ontploft in hun dromen
en Priapus pijpt in dit preuts paradijs!
Doch... La Lesbia waakt! Geen zwoele creaties
doorwoelen haar zuiver clitorische brein -
zij is immuun voor genotsaspiraties,
anders dan die van het lesbisch festijn.
Zij treedt in het maanlicht van sponde tot sponde,
de zwijgende ronde der vrouw van gezag.
Ginds heeft haar bronstbeet een boezem geschonden:
dat schouwspel ontlokt haar een tedere lach.
Doch een soort praemonitie van kwalijke euvels
brengt onrust teweeg in haar gigantesk gat.
Zij treedt voor het raam en ziet uit naar de heuvels:
een glooiende ring rond de slapende stad.
Het ruimteloos zwerk staat bezaaid met protonen;
een roerdomp beloert het Canal du Midi.
Een zwanger gerucht treft de wakende schone:
een Rooms a-b-c? Of een Grieks phi-chi-psi?
De nacht is hautain als een zwijgzaam conclave.
Het voorgevoel zingt als een vals carillon.
Haar vrezend gemoed is vol roerende have.
Een zilvervos zingt zijn geschrokken pardon
In Orion luidt een verloren triangel.
Zij waant zich een bruid als een koperen non.
Een Fatum vol wodka vertrekt uit Archangel -
een wiegelied deint sur les ponts d'Avignon.
Doch... La Lesbia waakt! Geen manzieke weelde
floreert in haar schromeloos, waardig gemoed,
dat wars is van beelden, die zelden verveelden,
en menig Sabijn stiekem zwijmelen doet.
Haar sobere ziel kent beduchte neurose.
Grif klimt langs haar kleurloze meridiaan
het ontzet amulet van een boze psychose,
waar het mannelijk lid naar een trouwma gaat staan.
Gij, Trots van de rijdende Water- en Vuurvrouwen;
Jonkvrouw de Pas du Plaisir à Minuit;
Groot-Vizierin der Romeinse Kartouwen,
Beschermvrouwe ook van het Kuise Etui.
Immens is de deugdkracht die straalt uit haar wezen.
Die eert en boetseert haar prozaïsche pui.
Haar afkeer van masculijn kozen en kezen
bloeit stil en sereen... als een tedere ui.
Ja - La Lesbia waakt! Al horen haar oren
geen dreigende klank en geen tastbaar tumult:
haar vreze is juist, want het Lot, hun beschoren,
ijlt droomloos nabij - in een stofwolk gehuld.
…..
De drachtige maan, overrijp als een broodvrucht,
hangt zwoel uit het zwerk, lijk een lome meloen,
en langs de plataan, in een barnende noodvlucht,
wiekt gonzend het heus van een vloeibaar gezoen.
Mutatus mutandis, o wierook der zonden!
Primitief kwaad als een statig galjoen...
dreunende hoefslag uit liefdeloos Londen;
vlakkerend beeld van een bloedig blazoen:
twee klimmende grondels, beducht voor de hemel,
gelaarsd en geklauwd op een veld van venijn;
de rechtse neutraal, met een knots als een kemel -
de linkse beducht voor haar teder vagijn.
Hoogdravende rossen, zo vurig als tonder,
passeren een vlonder - hun hoefslag sonoor
Zij gaan door een stad als een grollende donder:
een lillende vrees in hun liederlijk spoor.
Het landelijk stof doft hun zwetende flanken,
vlokkerig schuim tooit het ijzeren bit -
kettingen rink'len met tink'lende klanken:
een zachte muziek bij hun dreunende rit.
De roffel der hoeven van snuivende paarden
verrolt langs de heuvels en ijlt hun vooruit
langs de bevende aarde, en wie hen ontwaarde
verbleekt bij de grom van dit somber geluid.
Murw politoer van verkrachte balilla's
in mimicry dwalend, verkleurd tot kobalt.
Welaan - carpe diem! En pluk de projectie
die scheef langs het hellende heuvelvlak valt:
een nachtcavalcade van mannen, wier daden,
roemrucht en vermaard als hun drieste galop,
minstreels inspireerden tot rosse balladen
en jonkvrouwenharten tot snellere klop.
Zij klimmen door nevels langs rotsige paden,
versmaden de weg voor het ruige ravijn;
zij kruisen de stroom die zij spoorslags doorwaden:
het spattende nat een verschrikte fontein.
Zij rollen langs heuvels - een zwarte lawine -
één heet visioen vult hun brandende brein:
de buit van een bruid uit het slapend Sabine!
En rusteloos lokt hen dit nakend festijn.
Vier vorsten, die zelden hun sperma vermorsten,
zij sporen hun rossen en zweren bij Zeus!
Vier helden die dorsten naar zwellende borsten:
O, naakt visioen van het delicaat kruis!
Contrastrijke vierschaar van heidens gehalte,
vereend rond de staf van hun phallische vlag:
vier ruiters, vrijbuiters van fiere gestalte
en vèr voor hen uit klinkt de dreunende lach
van de blonde Brabagne, die bronstige vrouwen
en wijnen als zijn requisieten begeert:
product van een kruising van gelderse gouwen
en vlaamse landouwen, exquisiet geflankeerd
door François, Comte du Droux, precieus in zijn rijden,
gevolgd door zijn schildknaap, zijn schandknaap, zijn nar,
als een kostbaar bijou in velours, kant en zijde,
en zijn spotlachjes glijden, in sierlijke sar,
naar de reus aan zijn zijde: de zwarte Sindoro,
die de teugels omklemt in een harige vuist.
En gans links jaagt Il Toro, die de Rio del' Oro
bezwom, waar het water de rotsen vergruist.
Illustere nimbus rond louche protonen;
macabere dans na een innig sermoen.
Bewuste lyriek van pathetische tonen,
jaloers op de rust van de vrome pompoen.
…..