VAN ASSCHE, Armand


Er springen...


Er springen vlugge katten in mijn vingers

en die willen spelen.


Er wemelen tintelingen in mijn tenen

en die willen zwemmen.


Er kruipen kriebels naar mijn wangen

en die willen lachen.


Er drijven dromen door mijn haren

en die willen reizen.


Soms vliegt er een stofje in mijn oog

en dat wil wenen.


Maar altijd zit er een vogeltje in mijn keel

en dat wil zingen.


Soms kittelt...


Soms kittelt de zon zo heftig

onder de oksels van de boom

dat alle vogels eruit opfladderen.

Maar de boom blijft

deftig als een oude heer

met hoed en wandelstok staan

terwijl het water giechelt

achter zijn rug.