VAN TIL, Wim
Vanwege Orpheus 1
Er is geen houden aan alles wat stroomt; ik vind
geen anker in wat mij beweegt elke dag
aan dit water. Zo zie ik jou terug in duizend vrouwen
en geen van de duizend ben jij. Een ander
gezicht, een andere taal. De haarlijn niet
van jou, de loop van toch weer een ander.
Zoals met het omslaan van bladen elk verhaal
zijn einde nadert, zo nader jij mij of ik jou.
Ik zoek naar een woord dat om
brood komt, om een teder gebaar.
Ik zoek een woord dat mist
verdicht tot een lichaam voor jou.
Mijn tong is jou gebonden; ik sla het blad terug in ons
verhaal: zelfs in wat was vervaag jij tot
een lichtschuwe baken in zee.
Vanwege Orpheus 2
Nooit eerder ging ik zo ver,
zo diep in vreemde wateren op zoek.
Je lijkt tot op het bot in duizend golven verzonken,
slotvast in elke rimpel van de zee.
En altijd ben jij het, en altijd ben jij vlak bij
mijn ogen ver van mijn mond.
Ooit vallen zee en bodem samen, ooit vindt mijn taal
de regels naar jouw oor en sta je op van dit papier.
En jagen wij elkaar door al die jaren kwijt zijn
zoeken vinden kwijt zijn na.