VERCNOCKE, Bout



Handbereik


Kom niet naar mij om mij de mond te snoeren,

kom niet naar mij met bodemloze woorden die mij

dieper doen verzinken, dat het wel zou overgaan

en dat de tijd een balsem over alle wonden legt,

er is geen medicijn dat helen kan de pijn van het

gemis, geen woorden die een nieuwe levensadem

blazen in het levenloze lichaam dat de spraak

verloren is, dat zwijgt, voorgoed, in alle talen,

verteerd, versteend.

Kom niet naar mij om mij de mond te snoeren,

maar wees nabij, wees binnen handbereik,

aanraakbaar, laat mij voelen de hartenklop

van je bestaan, dan kan ik verder gaan.



Verbinding

En mocht hier niet de leegte zijn

die ons verbindt, waartoe dan

dienen deze deuren, deze muren

waartussen wij verblijven,

drinken, samen dansen?

En mocht hier niet de stilte zijn

die ons verbindt waarin

ons spreken ruimte vindt,

hoe kunnen wij elkaar begrijpen?

En mocht het niet de weerklank zijn

die ons verbindt, die wij ontvangen

waarheen dan dragen onze zinnen?

En mocht het niet jouw lichaam zijn

dat met het mijne zich verbindt,

dat samenvloeit in deze stroom

hoe kunnen wij dan voortbewegen?

Het is de schakel die de ketting maakt

het stilstaan dat beweging brengt

het woord dat tot geboorte leidt.

Want mocht het niet de liefde zijn

die ons verbindt wat is het dan?



God


Als alle regendruppels

zijn gevallen,

alle wolken opgelost en

alle sterren uitgelicht,

als alle weten is gekend,

en elk zwarte gat gedicht

ieder verlangen vredevol

vervuld, de laatste woorden

uitgesproken, als alle

leven is geleefd, en elke

strijd gestreden, als ieder

kind is thuisgekomen in

het wiegen van de bomen,

als alle zijn geworden is

en alle haat verdwenen,

als alles is ontrafeld

wat geweven werd, ieder

patroon ontvouwd en

alle honger eindelijk

verdwenen, als alles

wat ooit voor het grijpen

lag, begrepen is, dan zal

Vader er nog zijn,

zoals hij naar Moeder

keek, toen zij, gearmd en

zij aan zij, innig langs

water liepen en wandelden

op golfjes.



Drieman


Gij hebt vanuit uw ziel de zee bezongen,

geen horizon was u te vreemd,

vanuit uw zaad ben ik hieruit ontsprongen,

uw stem klonk luid, voortijds, ontvreemd.


Gij hebt mij over ’t strand omarmd gedragen

en neergezet van u gescheiden,

ben ik dan voortgegaan de wegen ingeslagen,

niet voorbestemd door u, verscheiden.


Ik heb mij in uw ziel verdiept en ingebed,

geslapen met demonen en auguren,

verbrand u neergelegd en bijgezet

verwekt, bezweet ontwaakt in avonduren.


Maar telkens de gedempte golven zwijgen,

voel ik uw adem in mijn zonen hijgen.



Moedertaal


Als alle spreken voorgoed is opgelegd

tot zwijgen, als alles wat geschreven

staat, gelezen is en goedgekeurd, als

het kan worden afgelegd, in vuur

gegooid en toevertrouwd aan alle

adem waarop wolken drijven, als

alle licht ons blikveld heeft bereikt,

als het is uitgeschenen, en alle

kaarsen zijn gedoofd, als al wat

ons omringt, gehuld is in het zwart

van onze tranen, de mantel van

ons lijden, als alle grond waarop

ons treden houvast vindt, verzonken

is en opgezogen in een zee van tijd

en ruimte, als alle spreken zwijgen

wordt, waar ben je dan? Waar vindt

dit diep verlangen houvast dan, waar

kan dit zijn, zoals een schip de haven

binnenvaren, aanmeren, ankeren

en alle vlaggen strijken? Pas als de

stuurman boordt, zal ook de vuurtoren

verschijnen, de loods zal binnen

varen, de scheepsbel luiden en het

kompas zal dan de nieuwe koers

bepalen. Gewiegd zal er voorbij

dit weten houvast zijn, voorbij dit

zwijgen zal er dan spreken zijn,

het spreken in de moedertaal,

de taal waartoe we zijn geboren.