VAN BOGAERT, Filip
Laatste zomertocht
Ik strek mijn lome vleugels uit
op deze late zomeravond
en steven, laag het hoofd vooruit,
in de ondergaande stralen badend.
Ik wil het goudschuim op mijn huid
in alle poriën ervaren
alvorens, zonder vlerkgeluid,
de laatste heuveltop te halen.
Ik steven zuidwaarts zacht vooruit,
langs heuvels, schaduwgrenzen.
Een herder speelt nog op zijn luit
de laatste weemoed van mijn wensen.
Ik groet hem, kijk verder uit
naar blauwe nevels die omhelzen,
het geurige lavendelkruid,
en ik vergeet de boze mensen.
Ik hoor geen boze woorden meer,
geen schelden, geen koude stemmen.
Ik duizel in het duister neer
en in het niet meer onderkennen
van droefheid en het dwaze zeer
waaraan de dichters nooit gewennen.
Ik daal naar zachte mossen neer
waar hete doornen niet meer kwellen.
Dit wordt mijn laatste zomertocht.
Men vindt mij morgen in de regen.
Een vogel die zijn laatste bocht
gemist had, de wind zat tegen.
Een herfstwind die de terugweg zocht
van dromen uit mijn kinderleven.
Hij joeg mij uit de laatste bocht,
hij wou met mij geen spel meer spelen.