NOOTEBOOM, Cees


Op de langste weg


Op de langste weg liep ik, de weg

die nergens heen gaat. Spelonken, een leeg landschap

met kleuren van zand en van stro. Anderen liepen

met mij mee, vrienden, broers, geliefden


en steeds namen zij afscheid, sloegen linksaf

of rechtsaf, verdwenen als schimmen,

elk voor zich eenzaam. Ze keken niet om, ze

kenden hun doel, ze trokken rechte lijnen


in de leegte. Ik zag ze gaan, de mensen

van mijn leven, ze liepen langzaam uit mijn

en hun eigen bestaan. Ik bedacht ze zo lang

ik ze nog zag, hoorde van ver nog hun stemmen,


geluiden van lucht.


De Kinderen van de zee


De kinderen van de zee zijn alleen,

alleen met de wind, die niets te spelen vindt dan regen, sneeuw, grijze mist -

een meeuw die wegvliegt over zee.

Leeg is nu het strand waar ik sliep met jou.

Het water beweegt over het zand en jij wilde aan land, zo ver weg.


De kinderen van de zee waren heel alleen,

laten niets dan enkel wat verdriet,

dat pijn doet, vreemd, onbekend,

een lied dat aanvliegt over zee.


Zwart is nu de nacht en nergens een schim.

Je weet dat ik hier op je wacht en zeg je dan zo zacht,

ja nergens.


De kinderen van de zee zijn alleen,

alleen met de wind, die niets te spelen vindt dan regen, sneeuw, grijze mist -

een meeuw die wegvliegt over zee.


Black dog

Ik die geen leerlingen heb
en geen bediendes,
ik die mijn kaas alleen eet
en de verkeerde mensen
in de verkeerde steden zie
ik ruik bloemen op het ijs,
en zie de dood op een schommel.

Ik die ook wel weet
dat een woord maar een vertaling is,
een armzalige code
van iemand voor niemand,
ik die zelf woorden
gekocht en geërfd heb
uit het groot bordeel
waar de wereld op uitmondt.

Ik die geleerd heb
dat de toekomst een motor is
die nog nooit heeft gelopen
dat alle talen hetzelfde
verzwijgen
en dat veel unieke dromen
op film te zien zijn.

Ik

en ook dat niet lang meer.


De klokken van de hel

Nee, dood, je maakt me toch niet bang

Nee, dood, je maakt me nooit meer bang

Ik leef nog wel duizend dagen lang

Ik lach nog wel duizend nachten lang

Hoor je de klokken van de hel

Ach, lieve vriend, dan weet je het wel

Kus nu de liefde maar vaarwel

Drink met mij tot de laatste tel

Doodgaan duurt maar heel even

Liefde duurt wel zo lang

Blijf bij me tot het licht verdwijnt

Blijf en vergeet me dan


Hee ouwe meneer

Hee ouwe meneer
je loopt hier elke dag
de straat op en neer
zoek je soms een schim van weleer?
ouwe meneer de koekepeer
zoek je soms een schim van weleer?

hee ouwe meneer
je droomt nog elke dag
van die laatste keer
dat jij haar even zag nu nooit meer
ouwe meneer de koekepeer
nu zie je haar nooit meer nooit meer

samen met haar in de zomer
samen in een heel groot bed
jullie namen in de bomen
samen in een hart gezet
en haar kleine rode mond
en haar schelpenwitte tanden
die je nooit meer ergens vond
want het vuur van wat was
werd as, werd as, werd as

hee ouwe meneer
je loopt hier elke dag
de straat op en neer
maar ze komt nooit meer
ouwe meneer de koekepeer
nooit meer nooit meer nooit meer
nooit meer nooit meer


Zo hoog in de hemel

Zo hoog in de hemel is alles hetzelfde,
een maan en een ster en een ster.
En ik die nu weg ga
en nooit naar jou terug ga
ben morgen voor jou even ver.

Zo laag op de aarde is alles hetzelfde,
een vrouw en een vrouw en een man.
En ik die nu wegga
en nooit naar jou terug ga
omdat ik niet zonder jou kan.

Alle woorden vanavond, ze zeggen hetzelfde
dat ik zolang op jou heb gewacht.
Maar kijk hoe ik weg ga
en nooit naar jou terug ga
en langzaam verdwijn in de nacht.


Ksar, Jbel Sarhro

Achter de brandende muren

Bederven de uren

In de langzaamste klok van de wereld.

Niemand loopt over de aarde.

Niemand vliegt door de lucht.


In een vuur gaat het leven voorbij,

Zo blind als een uil

En zo doof als een kwartel.


Niets

Het leven

je zou het je moeten kunnen

herinneren

als een buitenlandse reis

en er met vrienden of vriendinnen

over na moeten praten

en zeggen

Het was toch wel aardig,

het leven,

en flarden zien van vrouwen, geheimen

en landschappen

en dan tevreden achteroverleunen

maar doden kunnen niet achteroverleunen.

En ook verder kunnen ze niets.


Drie schaamteloze gedichten I

kom nu, waarom zo gerekt het leven verdragen,

adem zo dun geworden dat het spreken onverstaanbaar wordt

en op een zilveren schaal van regen niets anders leggen

dan antwoord op regen, niet eens rozen


of slaperig weiland, brokkelig water,

een stad in doodsangst of een dode stad

van dit alles niets noch groenige, bloeiende maan,

ontvlucht aan de hemel

zich zelf opgetogen verdrinkend

in woordeloze, arglistige vijvers, begroeid door

oevers vol toestand


om in te leven, maar waarmee.

ben ik gek? En hoe komt het? aan elk

van mijn voeten groeit een voet, en alles loopt

mijn bloed administreert en registreert

de magnifieke wegen van mijn voeten


één rept zich naar mijn sterven, veelvoudig,

een ander kiest, een evenzeer doodlopende weg,

terug of opzij, in ieder geval afleidend,

en zo volg ik ze, springend en struikelend,

een kamp vol bruggen op mijn hielen, al te laat


ik leef me dood, hoeveel aardes draag ik, ha!,

en is geen houden aan, bergen en zeeën vergaan

maar ik begroei een liefelijke beek met zwanen

waterplanten en berg mijn schaduw

die is duizendvoud en teder tevergeefs


Verjaardag

…..
4

Zo vergaat weer een zomer in het huis van de stilte.

Hitte, stenen en sterren boetseren hun gedachten.

Ze berekenen het seizoen, de vrienden, de kansen,

en praten over gedichten en geld.

In de verte slaapt de zee aan zijn ketting,

en past op het huis.


5

Nu, meer dan ooit, tellen de uren:

de mot vliegt verblind uit de schaduw,

de hagedis wacht tegen de muur,

de slak eet de plant, de spin eet de vlieg,

de mieren de kever,

de uil zit versteend in zijn sneeuwwitte masker

en iedereen wacht,

iedereen eet en wacht, iedereen wacht

tot de avond voorbijgaat als een leven

en de nacht als een dood

tot het leven voorbijgaat als een avond

en de dood er op volgt als een nacht.