BROUWERS, Jeroen
Cliënt E. Busken
…..
Hè, meneer Busken nou toch. U hebt u toch wel goed schoongemaakt onder de does daar van voren en achteren hoop ik. Ik kon niet slikken. zo bovenwerelds is haar schoonheid. Maar die stem. Pijn met bonkende stoten door mijn rug, zo erg dat mijn adem stagneert. Ik vermoord haar. met een mes.
…..
Zuster Moniek, eerst begeleidde ze mijn hand, begon me ten slotte te voeren als een vogel. Met die stem van houten planken. Hapje voor Papa. Die heb ik niet gekend. Hapje met kaas voor mama. Van mijn mama moest ik niets hebben en zij niet van mij. Toch ben ik haar blijven verzorgen tot haar dood, ik weet het mijne van pis-en strontpampers.
…..
Ik als hersenchirurg weet van uit spiegelend staal vervaardigde messen en van snijden en steken en prikken en pulken en van gekarteld en figuurzagen, bijvoorbeeld een triplex lampje voor in de kinderkamer en ik heb geeneens een kind.
…..
Waar is de vijfde sigaret? Misschien, anders ontaard ik in wanhoop, komt Herman vandaag dan wel morgen op zijn laatst toch, Herman trouwe vriend. Dat hoop ik. Daar is mijn hoop op gevestigd. Vurig. Als een sigaret. Ik houd mijn hoop brandend. Hoop doet leven, al geef ik er niks om, om leven, wel om sigaretten. Ik laat mijn hoop niet in rook opgaan als sigaretten en uiteindelijk het leven zelf.
…..
Datumloze dagen
…..
De honderden dingen in je leven die je verkeerd hebt gedaan. Niet per se opzettelijk, het kan uit domheid, onhandigheid, onnadenkendheid zijn gebeurd, bij vergissing, uit lulligheid, zonder enige bedoeling. Soms glipt een hatelijke herinnering daaraan opeens je hersens binnen, als een insluiper die een pianosnaar over het hoofd gooit en aanspant tegen je keel.
…..
Als ik mijn huis uitloop, ben ik in het bos, - ik kom er op mijn wandelingen zelden iemand tegen en ik hoor er precies hetzelfde als in mijn werkkamer: stilte, stilte. Hoor maar. Stilte die toch uit allerlei gerucht bestaat, maar dat eigen is aan het bos en deel uitmaakt van de stilte. Denk de vogeltjes weg, dat getierelier en wiekgeflapper, dat doffe getimmer van een specht tegen hout, verderop. Doe ook even of je het hysterische helikoptergelijke gegons niet hoort van langs je oren darrende bosinsecten, onderweg naar het ontbindende lijk van een konijn of egel, Dan is het niet de stilte die je hoort, maar het ononderbroken geluidloze geeuwen van de dood:
…..
Bezonken rood
…..
Ik zie de Jap een vrouw afrossen met een rotan stok, of als het niet een rotan stok is, dan is het de kolf van een geweer. Zij kantelt schreeuwend over de grond en trekt een spoor van bloed dat door de rode aarde wordt opgezogen en onzichtbaar wordt. Zij heeft een broodkorst gestolen. Zij heeft een vuurtje gemaakt om water te koken. Zij heeft niet of te laat gezien dat er een surveillerende Jap passeerde zodat zij niet of te laat voor hem heeft gebogen. Zij was te laat op het appel.
…..
Met nog een paar andere kinderen loop en huppel ik mee, schaterend bij het zien hoe de vrouw met haar gezicht in een hoop drek wordt geduwd. Uitzinnig gonzend pakken de vliegen zich samen op haar gezicht en kaalgeschoren hoofd.
…..
Om dit huppelen en schateren en gretig toezien geef ik mezelf tot op de huidige dag klappen in het gezicht. (…) Toen wist ik niet dat het afgrijselijk was en ikzelf van de afgrijselijkheid deel uitmaakte.
…..
Het hout
…..
Zo’n strijkstok is van pernambukhout. Zo’n stok is licht elastisch, je kan ermee zwiepen. Als je ermee door de lucht slaat veroorzaakt het een zoefgeluid. Dit is mij door Mansuetus, naamdag 19 februari, voorgedaan. Zoef. Klap. Schreeuw. De jongen voorover, de hand van Mansuetus als een bankschroef rond de nek van de gestrafte of rond diens tegen de schouderbladen gedraaide arm om hem tegen het bureaublad onder bedwang te houden, zijn andere hand omhoog om het hout met opperste kracht op het zitvlak te laten neerkomen.
…..
Het gebeurt zo: De jongen schreeuwt en blijft schreeuwen naarmate de medebroeder, volgeling van onze stichter, de zachtmoedige Franciscus, blijft slaan, hard, nog harder, de voorflap van zijn scapulier over de schouder gegooid om er niet door te worden gehinderd bij zijn inspanning en bewegingen. Hij schreeuwt er tegenin. Meer geluid dan de ruimte in het dode licht lijkt te kunnen bevatten. Gehoorzaamheid en tucht! Jij hebt geen wil! Ik heb een wil! Jij doet mijn wil! Bij ieder woord een steeds fellere klap met het venijnige hout. Hoe de jongen ook kronkelt, de opvoeder blijft met bestudeerde precisie op dezelfde plek van het achterwerk slaan, twintig keer, meer dan twintig keer
…..
‘Dank u voor deze tuchtiging die mij rechtvaardig werd toegediend ter eigen lering en inzicht.’
…..
Versieren, dacht ik. Had ik maar parels en robijnen gehad en gouden guirlandes, had ik de vibrafoonkunst van Lionel Hampton maar als linten over je heen kunnen draperen, mooiste, liefste, maar heb ik je niet versierd met de aanbidding in mijn ogen. [ … ] Ik bleef haar horen, haar stem, haar hijgen en daar mijn hijgen doorheen als ik met de rug tegen de celdeur mijn haastige witte offers plengde.
…..
Geheime kamers
…..
Dat Hanneke, zei ze, ik moest haar vooral goed begrijpen, langzamerhand de leeftijd had bereikt, heel vervelend om te zeggen, want ik had al genoeg aan mijn hoofd, nu weer met die hond en zo, die Hanneke te oud maakte om nog lang in Effata te kunnen blijven, hoe een lief kind Hanneke ook is zodat ik, meneer Van Hoff, het speet haar werkelijk, wérkelijk, zachtjes aan mijn gedachten moest laten gaan over een nieuwe opvang voor mijn dochter, waarbij ons instituut mij uiteraard gaarne van advies en inlichtingen … Haar aan de glasbeschadiging pulkende nagel brak.
…..
Zo rapporteerde ik de zaken aan Paula toen ze op handen en knieën bezig was de vloer af te tasten naar de ooglens van haar minnaar, maar omdat ze tussendoor vroeg: 'Waar is Nonja eigenlijk?' leek het of ze in de houtkieren de hond zocht. Ze was van het verscheiden van onze huisgenote minder aangeslagen dan de matres.
…..
Moest zij nu niet inderdaad transparant worden en zo dus volledig verdwijnen, oplossen tot geparfumeerde damp en in die toestand vervliegen boven de nachtzee, waar nu en dan, ver weg, het loeien van een scheepsfluit klonk? Het lot van de wegkwijnende nimf Echo, van wie alleen haar stem overbleef.
…..
De zondvloed
…..
De oppervlakte van het water was een grens tussen hier en daar die even geheimzinnig was als de grens die men overschrijdt als men in slaap valt (of als men van de ene slok op de andere dronken blijkt te zijn, maar dat wist ik daar op die duikplank nog niet): - ik hoefde maar in het water te springen om die grens te passeren en ik zou op een of andere manier meteen iemand anders zijn, in ieder geval iemand die door zijn eigen schaduw en spiegelbeeld is heen gesprongen, - ogenblikkelijk éénwordend met al zijn verschillende ikken en veranderend van positief in negatief, dit is: veranderend in zijn eigen tegendeel.
…..
Zou mij iets dergelijks gebeuren als ik “de evenaar” zou passeren, waarover mijn ouders mij al iets hadden verteld? Er was sprake van een grensstreep, ergens, die denkbeeldig is en toch ook weer niet denkbeeldig, die de aardbol in tweeën deelt, dat is “de evenaar”. Aan de andere kant daarvan wonen “onze tegenvoeters”, dat zijn mensen wier voetzolen tegen onze voetzolen zitten geplakt omdat ze aan die andere kant van de evenaar klaarblijkelijk ondersteboven lopen, zoals vliegen tegen het plafond. Het begrip “tegenvoeter” was mij duidelijk als ik naar mijn spiegelbeeld in het water keek: dat beeld “evenaarde” mij, zij het dat het op zijn kop stond, met de voetzolen naar boven.
…..