LANOYE, Tom
Sprakeloos
…..
We spreken nu van vlak voor de Tweede Wereldoorlog, de nadagen van een onbedreigd en eindeloos lijkend interbellum, waarin het kleine België, la petite Belgique, bloeide als nooit tevoren. Voor het eerst sinds de ravage van la Grande Guerre, de wereldbrand van ’14- ’18, werd zijn frank weer de Europese dollar genoemd, voor het eerst ook raakten zijn handvuurwapens en zijn streekbieren beroemd over heel de planeet. Zijn uitgestrekte Congo — een wereld binnen de wereld, ondoorgrondelijk van zeden en moordend van klimaat — braakte een eindeloze stroom aan koloniale waren uit over het moederland, dat met behulp van meetlat en schoenlepel gerust een keer of tachtig had gepast in zijn kolonie. Uit dat woeste tropenrijk bleef, als uit een hoorn des overvloeds, alles opwellen wat kon dienen tot fundament en ornament van welstand. Van rubber tot ivoor, van koper tot kobalt, een hoogvlakte van zink en tin, een waterval van diamanten, een zee van palmolie en cacao, oceanen van petroleum, zonder het goud te vergeten, en het uranium, en de kunstwerken in ruw brons en ebbenhout. Het kleine moederland verzilverde het allemaal, dubbel en dik zelfs, dankzij zijn eeuwenoude troef. Zijn ligging in het klokhuis van Europa, pal op de kruisende lijnen van Londen naar Berlijn en van Parijs naar Rotterdam.
Veel beter kun je niet liggen in Europa, tenzij wanneer het oorlog wordt.
Maar spijts zijn beginnende burgerluchtvaart — opererend in wit en blauw, omdat zijn nationale kleuren te veel geleken op die van Duitsland — en spijts zijn dichte spoorwegnet met robuuste locomotieven van eigen makelij, spijts ook de doorbraak van een vaderlandse superbolide, de Minerva, ‘de Rolls-Royce van het Vasteland’, spijts dat alles en veel meer, deed het Belgisch interbellum buiten de hoofdstad — ‘Bruxelles? Petit Paris!’ — en, komaan, ook buiten Antwerpen en Luik natuurlijk, en allez vooruit: ook buiten Gent en Bergen, en uiteraard ja: ook buiten Charleroi — enfin, samengevat: in de provincie en op de boerenbuiten deed het Belgisch interbellum nog altijd een beetje terugdenken aan de belle époque. Maar dan zonder de koetsen en de paardentrams, en in kleren die gemakkelijker zaten en waaraan, boven de gordel dan toch, al eens een knop mocht blijven openstaan.
Evengoed werd van een vrouw die rookte op straat nog altijd schande gesproken, evengoed bleven de overal opduikende danszalen bestemd voor werkvolk en crapuul, evengoed stonden de priester-leraars aan de ingang van de steeds populairdere cinema’s de namen te noteren van bezoekende leerlingen, die de dag daarna zonder pardon veranderden in ex-leerlingen. En evengoed was het niet vanzelfsprekend dat een stichtelijk opgevoede jongedame uit het Waasland in haar eentje de wereld begon af te reizen terwijl ze niet eens missiezuster wilde worden, maar gewoon op cursus ging, ter Vervolmaking dan nog, tot ver over het Kanaal.
Dat kon met recht en reden curieus worden genoemd, het meiske zelf mocht nog zo bij de pinken zijn, nog zo koket, nog zo goed van de tongriem gesneden, in drie talen alstublieft. Maar zelfs dat van die drie talen? Dat had ze van jongs af aan zelf zo gewild en zo bepleit, bij ieder die daarover zijn toestemming te geven had, en bij een boel anderen die er helemaal niets over in de pap te brokken hadden. Als ze maar kon pleiten. ‘Het liefst van al,’ zou ze heel haar leven benadrukken, meestal achter haar slagerstoonbank vandaan, en met altijd iets van spijt, ‘het liefst van al was ik advocaat geworden aan de balie. Maar ik wilde kinderen. Dat ging voor. De mens moet leren kiezen in zijn leven.’
…..
Zij: 'We hadden het bij vier (kinderen) moeten houden. Mijn lijf was al te oud bij u.'
Ik: 'Wablief?'
Zij: 'We waren nog zo blij dat ge normaal waart en geen mongooltje.'
Ik: 'Ach zo. En nu voel je je toch nog bedot?'
Zij: 'Met een mongooltje valt ge minder in affronten dan met iemand zoals gij.'
Ik: 'Ik zal een mongooltje zoeken als lief. Dan val je al wat minder in affronten.'
Zij: 'Kies wie ge wilt, hij komt ons kot niet in.'
…..
Alles moet weg
…..
'Geen verschiet zo veelbelovend of zo vol romantiek, als het tweeledig perspectief van de snelweg die men, staande op een viaduct, twee keer kaarsrecht in een punt verdwijnen ziet, één keer links en één keer rechts. Een identieke speer naar elke einder.
Alsof één helft van de werkelijkheid niet bestond, en de mens, daar staande op dat viaduct, een lens was met focus aan de horizon, waarin de echte helft zich verdubbelen kon tot een binair en geometrisch koningslied.
Alsof de mens tweezijdig spiegel was, en de weg de kwintessens. Alsof de mens de grens was, en de weg naar de eeuwigheid.'
…..
Als een juk over een bochel ligt Antwerpen over een bocht geschoven van de eens machtige rivier de Schelde. Centrum van diamant, van gastronomie en volkse tradities, zoals daar zijn vreten en zuipen en pronken. Stad waar de rijkdommen bijna zijn opgeteerd die uit de koloniën herwaarts werden gesleept en verkwanseld, vruchten van wreedheid, van marteling en slavernij. Als een kloek op een windei broedt zij op haar haven, die ooit de grootste van de wereld was, maar die nu, alle baggerwerken en politiek gekonkel te spijt, gestaag inboet aan belang. Vergane glorie, kapotgegane heerschappij.
…..
'Tijd is materie en beweging: ontstaan en verval, vertrekpunt en bestemming. De fuga van het heelal.
In deze eeuwige storm van verloop en beroering verwierf de mens een tijdelijk interval: zijn leven.
En zodra hij kon denken, werd de mens geconfronteerd met de verpletterende kracht der dingen waarvan hij onontkoombaar zelf een deel uitmaakt, en met de verzengende hoop hieraan te ontsnappen zodat hij niet langer sterfelijk zou zijn.
De kracht noemde hij God, de hoop religie. En hij leerde zijn tijd verkwisten met bidden en zingen.'
…..
Het wateroppervlak sloot zich vol deernis over Andreeke, over de Transit, en over de scherven van Tony's verkopersdromen. Zij zonken broederlijk naar de bodem van het water, en werden opgenomen in een wereld waar geen vernedering bestond en geen vervolging, geen wanhoop en geen aftakeling, om de eenvoudige reden dat er helemaal niets bestond.
…..
Mama Medea
…..
Medea
Elk spoor van Jason zaait een nieuwe plaag.
Mijn hoofd, mijn lijf, mijn land wordt ziek. Het laait,
Het draait, het wentelt weg, het kolkt verloren.
Laat hij in eigen streek een bruid gaan werven!
Ver weg. Een meid, een feeks, een vrouwspersoon
Van eigen volk. En laat hij mij negeren.
Ik blijf op mijn geboortegrond. Als maagd. (huilt)
Nee. Geeft dat hij zijn oog op mij laat vallen.
Jason? Mijn wrede, verre, botte Jason...?
Moge uw schaamteloosheid mij besmetten
Gelijk het schurft een teef op jaren treft.
En moge liefde lijk een teek u bijten
Lijk zij zich voedt en volvreet aan mijn bloed.
…..
Chalkiope (op)
Medea?
Uw voorhoofd brandt, uw handen zijn lijk ijs.
Wat is het monsterlijke leed dat u
Besprongen heeft? Is het een kwaal van God
Dat gij uw tranen zo ontroostbaar plengt?
Vertelt mij welke ziekte u zo kwelt.
Sluit mij niet uit, bespaart mij niet de waarheid.
(stilte)
Ik weet allang dat vader plannen smeedt
Om, na de proef, mijn jongens samen met
Die Grieken in een hinderlaag te lokken.
Ik hoop slechts dit: u aan mijn kant te vinden.
(stilte)
Mijn vader wil mij weg — mijn zuster zwijgt?
Was het mij maar vergund dit hof, dit huis,
Nooit meer te moeten zien! Woonde ik maar
Waar aarde, zee en zwerk versmelten en
Geen mens de naam van ons of Kolchis kent!
Waar heb ik het verdiend: verstoten zijn,
Creverend zonder vent of kind of vriend?
…..
Boze tongen
Voor de bisschop neerknielend, bood Katrien met gesloten ogen haar tong aan en ontving het lichaam van de zoon van God. Een plat muntstuk van ongedesemd brood, een stijve judaspenning, wit als haar gebit, smakend naar papier. Ze slikte in angst en zonder kauwen, ogen nog steeds gesloten, handen gevouwen, vingers gevangen in kanten handschoentjes. De duim van de bisschop zalfde haar reddeloze voorhoofd, het koor zong, de wierook maakte wee, haar tantes sniften op de eerste rij hun zakdoek vol. Niet lang daarna begon men te dingen naar haar gunsten van vrouw. Lust ziet geen leeftijd
…..
Direct ‘monsieur Deskrievèr’ van hier, ‘monsieur Deskrievèr’ van ginder. En dan moet het golfen nog beginnen.)
(een instructeur doet alles voor en komt, terwijl gij hem moet nadoen, achter u staan. Hij frult aan uw armen en schouders, bepotelt heel uw lijf, lijk of hij goesting heeft om in uw hol te kruipen waar iedereen bijstaat. En die dikke nek uit Charleroi maar grijnzen. Die kloot speelt al twintig jaar. Dat kunnen ze wel, bij de Walen. Golfen. Nu nog leren werken zonder te staken, profiteren zonder schulden te maken, regeren zonder ons uit te zuigen, en ze kunnen helemaal ontploffen
…..
Ze heeft Elvire niet tegengehouden toen die in het donker eindelijk eerst haar luier uittrok en vervolgens de kamer uit strompelde om in de gang en op de overloop haar bejaarde hooliganisme te gaan botvieren. Ze is Elvire niet gaan waarschuwen voor de oosterse mat die ze, opgerold als een obstakel, voor de overloop heeft achtergelaten. Ze heeft gehuild toen ze de bons hoorde en het gestommel van een lichaam dat hals over kop de trap af rolde. Ze heeft nog meer gehuild toen ze minutenlang gekerm hoorde – één keer zelfs, heel duidelijk, haar naam. Ze heeft nog langer gewacht nadat het gekerm en geklaag al was opgehouden.
…..
Oh, zich jood te mogen weten! Zich te mogen wentelen in een erfenis van duizenden jaren,uitgewaaierd over de globe! Drager van traditie en cultuur en echt martelaarschap in de plaats van vijftig jaar Vlaams geneuzel en tweehonderd jaar Belgisch geknoei. Desnoods liet ie zich besnijden.
…..
De draaischijf
…..
In ’14-’18 liet hij (
Van Ostaijen
) zich nog lijmen voor een straatmilitie, genaamd de Vlaamse rijkswacht, die gewapenderhand de ‘heerschappij der Vlaamsgezinden diende te vestigen. Ze werd gedoogd en zelfs aangemoedigd door de toenmalige Duitse bezetter. Tegelijk schreef hij pamfletten tegen de Belgische bezetter en betoogde hij mee tegen franskiljonse kardinalen. Om vervolging te ontlopen sloeg hij vlak voor de wapenstilstand op de vlucht, niet naar het laffe, neutraal gebleven Nederland, zoals de meeste activisten. Wel naar Berlijn. Als vrijwillige balling en samen met zijn eigen Lea. Zijn Emmeke. Fotomodel, mannequin, femme fatale, drie jaar ouder dan hij en zelf ook op de vlucht. Omdat ze in het nachtleven van ons Statiekwartier te veel had aangepapt met Duitse officieren.
.…..
Als jonge weduwnaar zocht Leopold III zich liever een nieuwe bruid in de Brusselse beau monde. Terzelfdertijd maakte hij ook de nazi’s het hof. De blauwdruk voor een samenwerking zat al klaar in zijn kop. Een autoritair ingericht vorstendom zonder echt parlement, stevig ingebed in een Groot-Germaanse Statenbond en met hemzelf aan het hoofd als een soort vazal van de Führer. Er waren altijd wel hooggeplaatste nazi’s die Leopold III, in ruil voor een feestmaal in het superbe kasteel Belvédère, in de waan lieten dat zoiets werkelijk stond te gebeuren. Diezelfde nazi’s gingen kort daarna copieus lunchen in Luik, navel van het Franstalige landsgedeelte, waar ze weer iets anders beloofden aan Léon Degrelle. Die was oprichter van Rex en het Waals Legioen van de Waffen-SS.
…..
De hitte was ondraaglijk, de stank zowel verstikkend als misselijkmakend, afkomstig van brandende banden, versplinterde raamkozijnen, bloed en uitwerpselen, baksteengruis, verzengd vlees, modder, hersenresten. Ik zag overal om ons heen andere burgers rondwaren, onder wie veel kinderen – correctie: halfwassen. Knapen en juffers. Ze waren marcherend en dapper zingend in uniform gearriveerd, maar doolden nu even vuil en ontredderd en ontregeld rond als iedereen, zonder veel leiding, in dit vagevuur van Mortsel Oude God. Net als wij op zoek. Naar overlevenden; afgaand op gekreun of kreten. (…) Het bombardement van Mortsel was het dodelijkste ooit in ons land en schokte niet alleen nabestaanden, ooggetuigen en hulpverleners ter plaatse.(…) Een halve dag lang hadden we, samen met duizenden anderen, in onze buurgemeente langs de kant van de hoofdweg stilzwijgend staan kijken naar die bizarre en droeve begrafenisstoet met zijn negenhonderd-zesendertig ruwhouten kisten.
…..