SLAUERHOFF, Jan



Het leven op aarde

…..
Deze wereld is niet verlaten. Wan Tsjen laat mij van verre verschillende kloosters zien, diep in de vlakte, door duizenden bonzen bewoond, nu eens samenstromend in de gebedshallen, dan weer verdwijnend in de omliggende cellen, dagen achtereen hymnen herhalend, ritueel oefeningen makend, altijd doende de demonen in bedwang te houden, ogenschijnlijk lui levend, in werkelijkheid geen seconde in het verdedigingswerk van hun land verflauwend.

Daarna brengt hij mij bij de kleine hooggelegene, waar een tien- of twaalftal heremieten onbevreesd samen zijn, onkwetsbaar, al hun tijd aan hogere meditaties wijdend, alleen, meteen de telegraafdienst der gedachtenoverbrenging verzorgend. Zij leven onbekleed, onderhouden de warmte niet door oefeningen maar door de wrijving van gedachten. Hun gebeden zijn kort en ijl en klaar als klokken boven bergbeken geluid, als bevelen doorgegeven van dichtbije goden.

Hoger nog staan de tenten van de asceten, die naakt in de sneeuw leven, de cellen van hen die zich voorgoed in het omsloten duister hebben teruggetrokken en afscheid van licht en lucht hebben genomen om te leven in het gezelschap van hun eigen gedachten.

Ik zie de demonen trekken over de verlaten sneeuwvelden, nu en dan bezit nemend van een argeloos wezen, een verdoolde herder of een in zijn gebedsoefening verslapte bonze. En in dit ogenschijnlijk zoo verlaten land, alleen voor natuurrampen geschikt, werd de hevigste en verbitterdste strijd gevoerd zonder wapenstilstand. Steeds grepen de demonen aan, steeds weer wierpen de geestelijke legers ze terug. Nergens op aarde zijn de legers der demonen zo machtig en goed aangevoerd, nergens hebben de mensen zo'n kracht van afweer en moed ze te bestrijden, zo dat ze zelf onmenselijk zijn geworden om aan te zien en bijna aan hun tegenstanders gelijk. Men moet hier lang gewoond hebben om vriend en vijand, medemens en belager, te kunnen onderscheiden. De onervarene zou zich tegen beide verweren en spoedig uitgeput neerzijgen op de barre bodem.

Ik wist ook wel dat ik onmiddellijk een prooi zou worden als ik dit land binnenging zonder het geleide van Wan Tsjen. In een ogenblik zou ik in flarden zijn gescheurd. Ik keerde mij tot hem, verklarend dat ik nu bereid was met hem binnen te gaan en in zijn land te blijven.

Maar Wan Tsjen zei tot mij:

‘Ik laat het je alleen zien opdat je er later niet naar zult verlangen en denken dat het je is onthouden. Je ziet dat je niet sterk genoeg bent er alleen door te gaan en ik kan mij niet voortdurend om je bekommeren. De gewone krijgers van het geestenleger ginds kun je nog niet eens weerstaan. Dit eist al jarenlange gebedsoefening.

Je zult er steeds naar verlangen te wonen in het Land van de Sneeuw in een van de vestingen, die er voortdurend worden belegerd, waar de kaolings klinken in de wanhopige winternachten en de gebeden als een snelvuur worden onderhouden. Nergens op aarde wordt zo'n boeiende strijd gevoerd en de leegte van het bestaan zo diep vergeten, zo dicht bevolkt.

…..