VAN DER SCHAAF, Nine
Peinzerij
Ik hoor van al het nieuwe een schoon en raadslig lied
En onze harten zullen sterven in die droom,
En al het heden breekt in ’t rampvervulde huis
Der aarde. Op zijn velden. In zijn koude nachten.
Wij hebben niet de mensheid lief die lijdt,
Wij minnen slechts een enkele, kind of man of vrouw,
Eén slaat de toon van ’t hart aan en éen luistert
En weemoed ruist in ’t loverspel der bomen.
Een sterrestraal, een diepe vonk omhoog
Wekt de gedachte aan de diepe bron van ’t leven,
Wij zijn als bloemewezens wiegend op de steel,
Van ons gaan toekomstdromen in het wijde zweven.