VAN DE ZANDE, Rob
'Zonsondergang' bij het gelijknamig schilderwerk van C.F. Daubigny
Zie de lage streken
Luieren in smaragd,
En hoor oker spreken -
De natuur ruste zacht.
Want dan bergt dag z’n tij,
Wat heide, riet en koren
Liggen verder zij aan zij
Op ‘t heuvelland te gloren.
En net als een stilleven,
Over vele plassen graan,
Reikt de zon dan even
Haar tere afscheid aan.
Sonnet voor daklozen.
O, Brussel, stad van mijn stille hart,
Hoe maak ik u mijn haat bekend,
Het enige talent dat ik heb aangewend,
Nu de dakloze in mij zichzelve tart?
En ik schrijve ‘u’, niet als compliment,
Doch omdat ik u vol in de kleren draag,
Waardoor u op honderdmaal de vraag
Als roest het blijvende antwoord bent.
Of schoffeer ik m’n donker aangezicht
En blijft u onvindbaar voor elk levenslicht -
Vuil voor de oorschelp en ieders oogbal?
Ach, zo zal ’t wezen, want hoe het ook zij,
Luidt gij liefdevol dat stille hart van mij
Ofschoon u ’t slaan ervan nimmer horen zal.
Vers bij Tekening Sylvie Overheul.
Hoe sierlijk fraai bewogen
Draai ik welig in het glas
Dat tot de rand is overtogen
Met m’n Oosters bleek gewas,
Bloost mijn bloesemkleed
Tegen het verstilde water af
Waardoor geen dropp’len leed
Me verdrinken in een graf