KNEEPKENS, Manuel



Tuin van Eetlust

Op koele zomeravonden als de familie smakkend tot zich nam
groene haring, gevolgd door slierasperges in botersaus
biefstuk, salade, pommes frites, en toe
aardbeien, slagroom, mocca en vanille

dan deinden zij, de tantes, als pioenrozen, als zwaargassige
ballonnen op hun steel, of de golfslag van hun lacherigheid
in alle malse borsten koerde hoorbaar wagner

zo dronken zij wijn na wijn
tot elk hoofd paus pius twaalf leek in het Heilig Jaar
zo bleek!

tenslotte nam dan oom na oom, stomdronken, afscheid
en van elke tante wiegelde het romig achterwerk weg
alleen de nacht bleef over, die hele oude dame
die pauwblauwe waaier voor de eenzame glimlach
van het heelal
god van de vlinders, dan sliep je!
de ramen open, kostbare dromen ten prooi


Clematis

Clematis, vuistdik, blauw als endeldarm

bekroop de schutting. Daaronder scholen Lang-

pootmuggen, boden uit het Duizendjarige Rijk

en rond de regenpijp kronkelde Sint Sebastiaan

achter de vlinder van zijn lendendoek:

O, tuin in het gonzend Nirwanah van de ochtend

Ik ben de wijnstok! Ik ben de Wijnstok!