CARETTE, Hendrik
Kleine litanie voor een groot dichter
Poëzie fluistert met de smekende mond
van het kuise maagdelijke knaapje dat
je éénmaal éénmaal bent geweest en
dat met knikkende knieën in de portieken
en latrines van een metrostad of achter
hooizolders en broeikassen over verstorven
velden naar de polders vlucht.
Poëzie is die jeuk aan het houten been,
de zachte drift die zwelt in de te wijde
broek van de verarmde dichter die je bent
en die dagenlang brast en slempt als een
verbannen poolse graaf die de hand van
oude zeer oude hoeren kust.
Poëzie wordt het gif onder je tong
achter die niet meer zo glanzende tanden,
Poëzie schokt je elektries; trilt als een
sonore boor door het geopende dak van je
schedeltje. Poëzie zal je doden zoals een
giechelende gek zichzelf soms doodt.
Een der druïden
Het heidens hoofd besneeuwd onder
een vacht van knetterend haar.
De schedel aan de kruin kaal geschoren
en met blauwe aders beschilderd.
Ogen na de nacht bebloed en
dieper ingeplant de eiken stem
uit zijn keel die hij schraapt.
In zijn darmen, de gangen van zijn rompgewelf,
vloeit het zo begeerde heilig braaksel
dat hij braakt.
De tijd trilt.
Traag snijdt het verleden de aders
der eeuwen door.
Het ondergrondse leger van keizer Qin Shi Huang
Wij zijn de mannen met de stijve haarwrong,
met het lederen harnas en ja, de jade stokken
en de dreunende trom.
Wij zijn de staande soldaten soldaten, opgedolven uit
grondlagen van aangestampte aarde.
Hoe schitterden onze bronzen helmen en speren
rondom de drakenkroon.
En hoe vielen onze pijlen in zwermen op de vijand
en verdonkerden als donderwolken de hemelzon.
Wij zijn de wachtende soldaten, in rijen van vier,
met achter ons de wachtende paarden
aan de viermaal aangespannen vierspannen.
Wij zijn de zandstuivers van de infanterie
en van de voorste tot de achterste linie
staan wij in slagorde bereid voor de dreigende strijd,
want wij dragen de standaarden en de hoge vaandels.
Attest
Niet als de slaaf; als je verslaafde.
Niet als de kweller; als je gekwelde.
Niet als de zwerver; als je verdwaalde.
Niet als de breker; als je gebrokene.
Niet als de verkrachter; als je geknakte.
Niet als de dronkaard; als je drenkeling.
Niet als de viller; als je levend gevilde.
Niet als de bezitter; als een bezetene
zal ik je liefhebben en vluchten, lieveling.
Palimpsest
Schrijven kan ik alleen tijdens melkwitte nachten
wanneer de dagen duister zijn, de wind op wolken
jaagt en de bomen ruisen en ruisen; wanneer de geest
dus waaiende is en het water onder het kroos van
de vijver verschaalt.
Wanneer, tijdens een lange winterherfst, een uil
de urn van zijn slaap verlaat en zware rode wijnen
plots zwart worden; zwarter dan de inkt die ik drink
aan het ondergrondse meer van de haat.
Schrijven kan ik alleen in hoekige letters met
een pen als een plumeau, languit liggend op mijn
zeer donzig bed: een gotisch ligmeubel van wat
pauwenveren, champignons en mos boven een hoopje
schedels, holle beenderen en oude versteende stenen.