SNIJDERS, A.L.



De Sprong

…..
Tijdens de oorlog woonden ze in Brussel, waar mijn vader op een handelskantoor werkte en mijn moeder winkelde en bonbons at. Ik heb ze niet vaak over deze periode horen praten, ik put uit mijn verbeelding, misschien hadden de winkels niets te koop en waren de bonbons onbetaalbaar. Maar ik kan niet bedenken wat mijn moeder anders gedaan zou hebben, ze was een modieuze, languissante dame.

Na de oorlog, ik was nog net in Brussel geboren, verhuisden we naar Holland, waar we de eerste jaren een zwervend bestaan in pensions leidden. Vermoedelijk had mijn moeder toen al een vriend, oom Egbert. Hij werd opgevolgd door oom Frans en oom Leo. Mijn vader vond het waarschijnlijk wel makkelijk, en voor mij behoorde het tot het gewone leven.

Toen ik ging studeren, verliet ik het huis, maar na mijn studie ging ik weer bij mijn ouders wonen. Ik had een baan gekregen als leraar aan het Grotiusgymnasium in Delft, ik had geen huis, geen vrouw en geen passies, zodat het voor de hand lag om weer thuis te gaan wonen, in Den Haag, waar mijn ouders een ruime etage bewoonden in een rustige buurt. Na drie jaar leraarschap werd ik ontslagen; ik kon geen orde bewaren en probeerde het hoofd boven water te houden met grapjes en spelletjes. De rector ontdekte dit halverwege het eerste jaar na klachten van ouders. Het tweede jaar zag hij door de vingers na mijn vurige beloften van beterschap, het derde jaar was ik verloren, omdat ik een verhouding had met een meisje uit de eindexamenklas. De emoties namen haar zeer in beslag en ze zakte dan ook. Ik stond op straat. Ongeveer in dezelfde tijd verliet mijn moeder haar huwelijk, ze had een Amerikaan ontmoet, een ingenieur bij een nylonfabriek in Paterson. Ze emigreerde, ik heb haar nooit teruggezien. Mijn vader zegde de huur op en ging in een hotel in Scheveningen wonen. Mij nam hij mee.


…..