AMPZING, Samuel
…..
Ja het is maar al te waarachtig, en meer dan bekend, (voorwaar! een merkelijk ongeluk voor onze sprake) dat zij voornamelijk, en doorgaans, door de geleerdsten zelfs, die haar de hand moesten bieden, en in ere houden, door vreemde en uitheemse woorden gans verbasterd, en bedorven word, die dan eerst menen geleerde en sierlijk te spreken, wanneer zij door gemelde opgeraapte, onduytsche, en onbekende woorden, hun moederlijke taal van onvolmaaktheid openlijk brandmerken, en beschuldigen, zo zij toch in zichzelf genoegzaam is, en de hulp van andere spraken geenszins van doen heeft.
Men banne die dan toch eenmaal plotslijk uit onze taal, zo veel mogelijk is. Wil iemand Fransoos, ofte Latijn spreken, dat kan hij ja immers wel doen: men late onze taal maar ongeschoffeerd in haar geheel.
…..
(Bewerking: Zaj DE MEESTER)