DE MAN, Herman
Het wassende water
…..
Ga terug naar je volk. Druk hier een hand, praat dáár wat troost toe en ga niet slapen, aleer je al je verlangen naar liefde hebt omgezet in 't doen van goede daden. - Zo deed hij die middag. En nog vele malen nadien. Tot zijn hart hem bekant uit de borst brandde en een wilde fanatische gloed in zijn ogen begon te lichten.
Hij dreef het verasemende volk naar de eigen hoeven terug, pas in het midden van Mei. Moedeloos hong zijn kop neer. Het verlangen was in zijn wezen verzonken, had thans de ogen voorgoed verlaten. Het knaagde en mierde in zijn binnenst': waar, waar vind ik Jezus Christus in de kerk? Waar is de levende liefde? Waar is tussen de gelovigen vloeibare liefderijkheid, die onweerstaanbaar van mens tot mens deint, alzo vormend een grote gemeenschap van levende liefde om Christus' wil?
Hij vond zijn verramponeerde natte hoeve terug (thans waarlijk tot Water-Snoodt gedoopt) als een hoop stenen. Maar instede te treuren, kwam rond zijn ogen een vrome gelatenheid, die het lamenteren versmoorde. De vakmannen kwamen en wrochtten maanden lang op zijn erf, onderhand moeders met hem huisde op den appelenzolder. ‘Ach.... liever hier in de rinse appellucht, dan gunter, m'n jonk,’ placht moeders bekant allendag te zeggen.
Maar niet lang meer woonde ze daar met hem saâm. Op een Augustusnacht bleef ze dood in de slaap: op en uitgeleefd en zònder kwaal.
Gieljan, de broers en Wieleke begroeven heur in Oûwater. De preek aan het graf gleed langs Gieljan heen; zijn verdriet vloeide saâm in dat andere.... en daarvan had deze zalvend pratende man, die in schriftuurlijke taal sprak met bekende beelden, geen weet gelukkig.
…..