ROSSEELS, Maria
Dood van een non
…..
Want dat is de dwaze, voor anderen onbegrijpelijke waarheid. Ik kan mijzelf niet anders zien dan als een non. Wel draag ik de kleren van een gewone vrouw; maar daaronder zit het kloosterhabijt, dat ik slechts in schijn heb afgelegd, in mijn huid vergroeid. Om het kwijt te raken zou ik het moeten uitrukken uit de levende zenuwen. Ik kàn er mij niet meer van bevrijden.
…..
Nee, God kiest mij niet. En God heeft mij niet nodig. Maar ik heb Hem nodig. Als het waar is dat Hij mij geschapen heeft en mij ieder ogenblik door Zijn Wil in stand houdt, kan ik niet leven zonder Hem. En ik wil niet leven buiten Zijn Aanwezigheid.
Ik kan aan niets anders meer denken.
…..
Maar aan welke God denk ik: aan een God die bestaat buiten mij, of aan een God die de schepping is van mijn verbeelding?
…..
De profundis! Uit de diepste diepten, uit de afgronden van de Hades, roep ik tot U, o Heer! Als gij bestaat, moèt Gij mij antwoorden; want Gij hebt de mens uw belofte gegeven. En ik ben een mens!
Indien ik gezondigd heb door hoogmoed, zie hoè vermorzeld ik thans voor u sta. In mij schreit en zingt, als een duizendvoudige echo die alle andere geluiden overstemt, de wens en de groet van de apostel Paulus: Maranatha!
Maranatha!* Ik ken U niet, maar Gij zijt mijn levensadem. Ik ken U niet, maar ik heb U gezocht langs vele wegen, meer in de duisternis dan in het licht. Ik ken U niet, maar ik heb u lief. En ik zie uit naar Uw komst, méér dan de wachters naar de morgen… ..Daarom vraag ik: eer ik sterf, geef me, al mocht het ook slechts eenmaal zijn…
* Aramees: Onze Heer zal komen