KNUVELDER, Gerard



Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 1

…..
Terugblikkend in het verleden van Nederlands cultuurhistorie, wordt men telkens opnieuw geboeid door het schouwspel van de Bourgondische tijd. In 1430 verplaatst de hertog van Bourgondië zijn hof van Dijon naar Brussel. Een halve eeuw daarvoor waren de hertogen van Bourgondië nog leenman van de Franse koning1, nu werden zij ook leiders van een zelfstandig rijk, welks zwaartepunt niet langer in Frankrijk, maar in het hart der Nederlanden lag. Daarmee worden deze lage landen opgenomen in de wereldpolitiek, daarmede raakt het ook gedaan met velerlei voordien bestaande vrijheden en privilegies: aan het einde van deze periode heeft de centraliserende staatkunde van de Bourgondiërs de afzonderlijke gewesten vrijwel doen opgaan in de grote Bourgondische eenheid (in 1433 al houdt het hof van Holland op als zelfstandige macht te bestaan om met Zeeland en Henegouwen onder Bourgondische heerschappij te worden getrokken). Een eenheid, die niet slechts een uitwendige band bleef, maar die er krachtig toe bijgedragen heeft het nationaal besef van de bewoners dezer landen te versterken. De nationale staat is een product van de renaissancistische staatsopvatting.

Ook in de sociale, religieuze en culturele structuur van deze landen verandert veel: de kentering die rond 1275 reeds had ingezet, wordt thans geheel voltrokken. Adel en ridderschap groeperen zich steeds meer om de hertog en verliezen daardoor eigen zelfstandigheid; zo ontstaat een uitgebreide aristocratie, waartoe ook niet-adellijken als patriciërs en bankiers toegang krijgen. Deze lieden leiden een weelderig leven, ten dele een hofleven.

Naast deze hoge heren: de geestelijkheid; de levenswijze van velen onder hen was ook in deze eeuw verre van onberispelijk: het verbreken der clausuur, het bezit van particuliere eigendommen, de vrijheid in seksuele omgang, kortom de zeer wereldse geest van sommigen verhoogt hun aanzien in het oog der gelovigen stellig niet. Daartegenover werken ook de geest van Geert Groote en van de moderne devotie in deze periode krachtig door, terwijl nieuwe kerkelijke instellingen een gelukkig tegenwicht in de schaal leggen.

Daarnaast dan weer: de derde stand, de burgerij, die in deze eeuw steeds meer ging domineren. Zij bevolkt de grote en middelgrote steden, die het centrum van het beschavingsleven vormen, - vooral, nadat het Zwin verzandde en Engeland de Vlaamse steden fnuikend beconcurreerde, de grote Brábantse steden, waar de hartslag van het Bourgondische rijk klopt. Het platteland neemt, in vergelijking met de steden, een zeer ondergeschikte positie in: er heerst daar veel en diepe armoede. En hiermede stuiten wij op een eigenaardige trek van de vijftiende eeuw: zij is een eeuw van felle, soms ontstellende tegenstellingen. Binnen één en dezelfde staat, binnen één en hetzelfde gewest overdadige rijkdom naast nijpende armoede en ellende. Binnen één en dezelfde stand - als de burgerij - uitingen die getuigen van grofheid, ruwheid en zedelijke verdorvenheid naast een uitgesproken zin voor levensverfijning, luxe en drang tot hoger geestelijk en kunstzinnig leven. De Bourgondische mens heeft een levensstaat gevoerd als tevoren in deze landen niet gekend was; prachtlievend, feestelijk, praalziek, ging hij zich vaak te buiten aan overdaad en zedeloosheid - om dan weer tot inkeer te komen en uiting te geven aan een waarachtig en vroom geloof, waarin de vrees voor de vier uitersten vaak het enig middel scheen om het dartele vlees te beteugelen.

…..
Voor wat de letterkunde betreft, blijven ook de zuidelijke gewesten uiterst productief. Stellig niet zij alleen. De Nederlanden kennen in deze periode als het ware verschillende cultuurprovincies, maar het zuiden is toch nog wel zeer actief.

Vooral in de zuidelijke Nederlanden wordt omstreeks 1430 de invloed van de rederijkers hoogst aanzienlijk; zij bepalen voor een groot deel het gezicht van de Zuidnederlandse literaire cultuur. Vlaanderen dat vanouds een belangrijke rol had gespeeld in de bloei van de literatuur, raakt geleidelijk iets achterop bij Brabant, dat nu op het hoogtepunt is van zijn culturele scheppingskracht. Vlaanderen en Brabant vormen ‘de eigenlijke burcht van de leidende kunstliteratuur’, van de rederijkerskunst, waarin wij de nieuwe tijd door veel middeleeuwse vormen zien heenschemeren.

Vooral Antwerpen wordt een levendig cultuurcentrum. Rederijkersspelen en rederijkerslyriek worden graag geschreven en gedrukt. Vooral tegen 1500 is er een opmerkelijke activiteit in deze sector. Dan ontstaan ook Mariken van Nieumeghen en Elckerlijc.
…..