VERSCHAEVE, Cyriel


In de zee-eenzaamheid

…..
Geen klaarte dringt de wateren door;

Een laagje licht van stralen doorstroomd,

Maar in de diepte gaan zij teloor

En zwart is ’t daar, zo zwart dat men schroomt,

Zo roerloos zwart, zo donker en zo doods

Ligt de afgrond daar wiens macht men gevoelt

Of dood er heerst somber en groots

Of dodend leven dat dreigend woelt.

Ze is wreed de stilte in donkere schoot!

De monsters van de sombere kuil

Zij dwalen stom daar, reusachtig groot

Geen zucht ontsnapt hun machtige muil.

…..


Woestijngezicht


Wijd en breed, onafzienbaar ver en diep,

Ligt de woeste, afgeschroeide vlakte.

Onbeweend, als het lijk op ’t slagveld, sliep

Zij eens in : geen orkaan dat samenpakte

Droeg haar rouw…

…..


De meeuw

Waar men geen kleinheid kan ontwaren,

Maar zij alleen nog blijven leven:

De hemel waar de wolken varen,

De zee waarop de baren streven,

Daar streeft zij, vaart zij met haar mee

En hangt in de hemel boven de zee.


Als zeeschuim wit, blauw als de baren,

Mag zij haar moeders kleuren dragen;

Haar wentlend-boogde vleugels varen,

Gelijk de baren wiegewagen,

Ver, eenzaam ver van elke ree,

Alleen bij zijn moeder, ‘t kind van de zee.


In ‘t maatloos ruim van ijle luchten

En wijde zeeën blijft zij hangen;

Hun eenzaamheid doet haar niet vluchten.

Hun woede ziet zij zonder bangen,

Hoog in des zeewinds storm of vree

Daar hangt zij en volgt het leven der zee.


De zeewind is de zeedrift, vogel!

Als zeeliefde breed, als zeehaat machtig.

O span en stijf uw sterke vlogel,

Houd in de wind u, worstel krachtig,

Leef ‘t reuzen-driftenleven mee:

Al wie haar drift voelt, leeft met de zee.


Zij houdt haar driften eeuw op eeuwen;

Zij doen haar naar de hemel zingen

Of naar de donkre helle schreeuwen.

Blijf hangen in haar eeuwige kringen,

Al kost het moeheid, worstlen, wee;

Slechts wie van haar drift lijdt, vat ook de zee.


De zee te zien, haar drift te voelen

De afgrond-wijde zieleboezem

Met brede golven binnenspoelen,

O daarvoor mag men tot de droesem

De kelk wel legen van haar wee.

Slechts ‘t bittere water wordt ook de zee.


Blijft heel uw deel in de zeedrift vergen,

En, stormt hij langs de oneindige banen,

Huil, lijk uw broeder uit de bergen,

Met al de stormen en de orkanen

Het eindloos lied der grootheid mee,

O wildschone meeuwe, o arend der zee.



Rustige zee

…..
Heel diep nog hoor ik 't oude zuchten,

Gesmoord en dof, doch even droef:

"Niet alles sterft wat men begroef,

En wat heel diep, heel ver ging vluchten

Kan daar wellicht het sterkst in leven zijn;

Het hart ligt diep, naar buiten straalt de schijn.


'k Blijf weevol en ben niet gelaten;

k' Ben niet verzoend met mijn bestaan;

Mijn ijlheid kleeft mij vretend aan;

Steeds kampte ik, nimmer kon het baten;

Men kan zich wel verzoenen met de tijd,

Maar nooit of nooit met de eeuwigheid..."


(Bidprentje Joe English) ?