BEETS, Nicolaas (HILDEBRAND)
Camera Obscura
De familie Stastok
…..
Had ik tot nog toe niet de minste notie van mijn heer en neef gehad, zoras hij de kamer binnenkwam kende ik hem door en door. Zijn hele voorkomen sprak collegehouden uit; zijn gehele lichaam dicteerde dictaten. De bleke kleur, het gebogen hoofd, de stalen bril, de theedoekige das, de sluitjas met dubbele borst, de horlogesleutel, de niet nauwe en niet wijde pantalon, de verschoende laarzen, de floretten handschoenen, de zwarte kapelaansrotting met twee nuffige kwastjes - alles deed de student zien, die van het academie leven niets kent dan de collegekamers en de thees der professoren; van de studenten, geen andere dan zijn stadgenoten en de senatoren, die hem ontgroend hebben; van de burgers, niemand dan zijn hospita; de student, die een kleur krijgt als hij twee, en een straat omloopt als hij een partijtje van zes studenten tegenkomt; de student, die er over klaagt dat er zo weinig studenten-broederschap is, en niet weet dat er studenten-vreugd bestaat; de student, die een
dispuut
zou willen oprichten, waarvan niemand lid zou willen wezen; die van de kok dagelijks vijf borden eten krijgt: één, gesneden vlees één, ingemaakte postelein, één, dito andijvie, één, opgekookte aardappels, en één, rijst met bessenat, omdat hij de moed niet heeft zich aan een tafel te doen voorstellen; de student, die in de sociëteit duizend angsten uitstaat dat iemand om de courant zal vragen, waar hij zich achter verbergt, en wiens naam de andere studenten voor 't eerst horen, als zij toevallig op 't college zijn daar hij afgeroepen wordt om te
responderen
. - Zulk een student was Pieter Stastok.
…..
De familie Kegge
…..
Maandag één uur, na de middag; indien men namelijk burgerlijk genoeg is het om twaalf uur middag te noemen; op die dag en dat uur, stond ik op het bordes aan het huis des heren WILLEM AD0LF Baron van NAGEL, Lid van de ridderschap, en Burgemeester van de stad, waarin al het bovengemelde moet zijn voorgevallen.
…..
Een bedaagd bediende, in een stil en deftig livrei, opende de deur, liet mij in een ruime zijkamer en vertrok niet eer om mij te gaan aandienen, dan nadat hij mij, geheel op de manier van een welopgevoed man, een stoel gereikt, en daarop naar het vuur gezien had.
De kamer had een enigszins ouderwets plechtig, maar toch comfortabel voorkomen. Men zag aan alles, dat men bij iemand van goede smaak was. Het behangsel was rood trijp, en desgelijks de canapés en de stoelen. Op de grijsmarmeren schoorsteenmantel, waaronder, op een gepolijste haard, een net gebouwd turfvuur brandde,
…..
Niets is lelijker dan een ganse menigte manspersonen met dassen, rokken, en somtijds epauletten; manspersonen met zwart haar, blond haar, grijs haar , rood haar en in ’t geheel geen haar, en met allerlei oogvertrekking en aanmonding, zich tegelijk te zien vermoeien en afwerken, achter een gelijk aantal houten en koperen instrumenten, totdat ze bont en blauw in ’t gezicht worden… waarlijk, er moest een scherm voor hangen.
…..