VELTMAN, Martin
De woorden vallen op de tong uiteen.
Je ruilt de taal in voor het handgemeen.
Wie in de avond nog verhalen fluistert
wordt niet verstaan. Die gaat voortaan alleen.
De jongen I
Ik wilde plotseling mijn moeder bellen
Ik wilde plotseling mijn moeder bellen
en wist meteen: ze is al jaren dood.
Ik moest haar nog een groot geheim vertellen.
Ik zag de zomerdag ten avond hellen
toen er een lichtbaan langs de hemel schoot:
ik wilde plotseling mijn moeder bellen.
Het zijn de bare leugens niet die kwellen
maar wat verzwegen werd zwelt levensgroot.
Ik moest haar nog een groot geheim vertellen.
Want van je ogen vallen pas de schellen
wanneer je neerzit in het avondrood.
Ik wilde plotseling mijn moeder bellen.
Ik kon er nooit wat tegenoverstellen
wanneer zij thuiskwam met gestolen brood.
Ik moest haar nog een groot geheim vertellen.
Dat ik alleen over het veld kon snellen
en springen over de verboden sloot.
Ik wilde plotseling mijn moeder bellen.
Ik moest haar nog een groot geheim vertellen.
Leidseplein
Op de terrassen zitten mooie vrouwen,
gesticulerend als een koningin.
Men brengt biervaten naar de bijgebouwen.
Hoog hangen glazenwassers in de touwen,
als dichters tussen lucht en aarde in.
Directeur
Soms, beroepshalve, loop ik door de gangen
van bankgebouwen, industriekantoren.
Ik zie het talrijke personeel, behorend
tot mijn geachte opdrachtgevers. Rangen
en standen tekenen zich af. De sporen
van jeugdverwachting en verteerd verlangen
hangen achter de glazen scheidingswanden.
Daar zitten ze. Voor daad én droom verloren.
Ontkomen, denk ik dan. De dans ontsprongen.
Ontsnapt aan chefterreur en loonstructuur,
prikklok, promotieplan en het verzuurd
bestaan van middelbare ouwe jongens.
Monter rijd ik terug naar mijn kantoor,
en spoel met Courvoisier mijn keelgat door.
Amen is amen
Amen is amen
Amen is: het heeft zo moeten zijn
en dat betekent:
wij redden ons niet meer van vuur en zwaard
en oorlogsoverrompeling
maar ook:
wij kleden ons met rozen
en gaan in stemmen rond van vrede en verzoening.
Daarom is amen amen
en zachter kan het niet.
Standpunt
Vroeger heb ik gedichten opgeschreven
die uit mijn donker kwamen. Diafaan
drongen de nevels uit mijn droom vandaan
en sluierden het onverklaarde leven.
Duistere zang als rook voorbij gegaan.
Hermetische poëmen. Uitgedreven
en aan de goegemeente prijsgegeven.
Bij navraag bleek geen mens ze te verstaan.
Daarom, nu, onbegrijpelijkerwijs,
mijn hand een tweede kaart krijgt toegespeeld,
de oude verzen mat zijn en vergeeld,
en opgegeven na de lange reis,
nu kies ik voor de wijde opening:
de anekdote, de verheldering
Agenda
Kwart voor negen in de morgen.
Ik doe de lampen aan in mijn kantoor.
De geur van koffie doet zich aan mij voor.
Nog lijken de burelen uitgestorven.
(Weinige medewerkers houden woord.
Hierover waren wij het eens geworden:
het aanvangstijdstip. Voor de goede orde
bevestigd en getekend voor akkoord.)
Ik kijk in mijn agenda hoe opdrachten
van uur tot uur gearrangeerd zijn; buiten
het dagelijks contact met ijdeltuiten,
stakkers en talenten, staat mij te wachten:
tweemaal vergaderen en tussendoor
de lunch gebruiken met een kletsmajoor.
New York
Nippend van mijn champagne in de Boeing
van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij,
voel ik hoe in mijn bloed zelfmedelij
langzaam zijn weg vindt. Op het oog een koning
ben ik slechts bode. Ik lees een bladzij
in mijn te houden speech, doe een slaappoging,
verwacht elk ogenblik een motorstoring,
houd als de purser langskomt mijn glas bij.
Nooit ben ik eenzamer dan in Manhattan.
Waldorf Astoria bewaart het beeld:
hoe ik op bed zit in mijzelf verdeeld
- de keus lijkt callgirl versus slaaptabletten -
en dan roomservice bel. Recalcitrant
drink ik mijn gin en neem de eigen hand.
Begrafenis
Het was zo koud. Het leek wel of de wind
ineens grimmiger joeg over de zoden.
Ik dacht: is dit de stijl waarin de doden
mijn moeder binnenhalen? Welgezind
had zij zich altijd voor gods wil gebogen.
(Het staat niet vast of men daar iets bij wint;
god heeft aan leven èn aan dood geen kind.)
Ik schatte het verdriet van de genoden.
Een week of wat nadien – ’t was of ze riep,
of ze mij riep – ging ik terug. Ik wilde
weten of ze daar ongehinderd sliep
en wat er tussen toen en nu verschilde.
Juist op die dag prezen de eminente
merels krachtig de naderende lente.
Dialoog
II
Ik leg mijn handen op het tafelblad
en vouw de handen naar je ogen open.
De tijd is krassend door de huid gekropen.
Die sporen liegen niet. Dat kronkelpad
van liefde en bedrog geeft mij doorlopend
tekens van terminale aard. En wat
ploft straks gezellig op de voordeurmat?
Mijn rouwkaart, eindtotaal der horoscopen.
De statistiek biedt je nog twintig jaar.
Met wat geluk nog dertig. Keer je om.
Loop uit de greep van het filisterdom.
Je vreugden zijn vermenigvuldigbaar.
Over een uur zijn wij bij Hoevelaken.
Laat ons op reis gaan. En het geld opmaken
Buitenveldert
Dat had ik wel gewild: hier met mijn vader
te lopen door het park in Buitenveldert,
en hem in te wijden in het gekwelde
leven van een reclamemaker; nader
tot hem te komen in een nauwer kader
dan één van beiden ooit in de gestelde
situatie verwachten zou, te elfder
ure zeggen wat mij te lang bezwaarde.
Soms stel ik het mij voor hoe ik, gastvrij,
de grijze Veltman een sigaar aanreik,
en tracht te komen tot een vergelijk
over het kind in hem, het kind in mij.
In '48 viel zijn requiem.
Ik moet van hem genezen zonder hem.