VAN AKEN, Hein



Roman van Heinric en Margriete van Limborch

…..
De maagd zei: ‘Ik heet Magriet.’

‘Juffrouw’, zei de jonkheer toen,

‘Ik wou dat u stond in ‘t hart alzo,

Dat u mij begeerde als man,

De blijdste zou ik wezen dan.

Die man zag op hartelijk

Ik ben machtig en rijk

Aan zilver, aan goud en aan schatten,

Aan duur gesteente, en bovendien

Heb ik veel land en veel borgen.

Waaraan ‘k denken moet en voor zorgen,

Om hoe gekregen een maagd,

Die mij al zowel als u behaagt.

Zo ware ik al mijn leven blijde.’

De maagd antwoordde nu kortaf:

‘Jonkheer, zwijgen wij, we worden moe!

U bent schoon, edel en rijk

En zult wel hebben uw gelijk.

Mijnen vader verzoekt U

te zien, jonkheer. Wanneer

zullen wij ter zale zijn?’

De jonkheer zei: ‘Lief meisje,

Wij zullen weldra daar wezen.’

Toen zagen zij binnenkomen deze

Vier schone knapen met toortijzen,

Met schone klederen en met fetijzen,

En hoorden veel vrouwenstemmen.

…..

Bewerking: Z. DE MEESTER



Die Rose

…..
Nu kijk dan van Nature,

Hoe wonderlijke kracht zij heeft

In elke creatuur die leeft.

en ziet dat wilde vogelkijn

Is ’t merel, lijster of serijn,

Dat in den woude is gevaân,

En sinds in muite werd gedaan,

Waar men ‘t houdt wel tederlijk,

En voedt wel delicaatlijk,

Het zingt, het maakt van buiten feest,

Recht als ‘t ware in de foreest,

Waar ‘t ziizelf gebruiken mocht;

Nochtans zo doet hem zo onzocht,

Dat zijn vrijheid is komen af,

Die hem Naturen willen gaf,

Dat laat zijn eten en steert

Somtijds, en loopt verteerd

Binnen al omtrent die muit,

En zegt ‘t gat te vliegen uit

Weder in dat groene woud,

Waar ‘t zijzelf mag hebben gewoud

In zijne vrijheid.


Bewerking: Z. DE MEESTER