HOOFT, P.C.


Warenar
…..
Och had ik het weer, en waar slechts esturven dan.

Wat komt mij over, ik bin een bedurven man.

Houdt de dief, houdt de dief: wat dief? 'k weet niet, hij is al deur.

Zijn mijn ogen ook gestolen denk ik? hoe heb ik 't? ga ik achter of veur?

Ik weet het waarachtig niet, ontsteld zijn de pijpen.

Zeg jij ‘t mijn eens goelui, kun je ‘t beter begrijpen?

Heeft er niemand de dief gezien? niemand niet? niemand niet?

Of hij gaat, of hij staat, of hij loopt, of hij vliet,

Ik zal hem naschrijven in alle landen.

Vrome Burgers, ik bidde ‘t je met gevouwen handen,

Vrome Burgers sta bij, helpt mij op deze tocht,

Dat ik de schelm mag vangen die mij om hals het gebrocht:

Dit's 't eerst mijn leven dat ik zo schendig bedrogen waar.

Wat zeg je? ik zie ‘t an jou neus wel, jij bent geen leugenaar.

Weetje waar hij gelopen is? ai! Maakt ‘et mij bloot,

Ik zal dan maken dat mijn toekomende zwager jou op zijn Bruiloft noodt.

‘t Is jou een kleintje, wilt er mij in gerieven.

Wat grinnik je? onder jou lui is al mee verschiet van dieven.

Ai betast mekaar daar eens, komt me zo veul te baat.

Is er niemand die ze heeft? och ik word desperaat;

Want de arme raakt zwaarlijk ten Hemel binnen.

Jawel, verlies ik het geld ik verlies mijn zinnen.

Wat zal ik beginnen? 't hooft is mij op het wilt,

Al mijn mooie Dubloenen allemaal te evens verspild?
…..


Geraerdt Van Velsen

…..
machtelt van velsen


Waar blijf ik dan? Wat raad

schiet mij dan over?


geeraerdt van velsen


Mijn verkoren, stilt uw wenen.

D' onwetende gemeent' is schendig op de benen;

haar oplopende moed t' ontwijken is ons 't naast,

en bod te geven, totdat zij hebb' uitgeraasd,

want wederstand te doen is haar met sporen nopen.

Maar laat men zonder stoot hen t' einden adem lopen,

haar dapperheid verslenst. En hoe zij hoger klom,

hoe dat zij logger zinkt. Dan ziet eenieder om

wat loon van zijnen dienst hij hebbe te verwachten,

dan schieten huis en vrouw en kind in de gedachten.

de tijd wil: de omstandigheden eisen; geven: begeven

Dus hoopt ten besten, God zij met u lief, ik ga.


machtelt van velsen


Hier blijv' ik dan alleen op 's woeden volks genâ.

Helaas, wat overlast zal mij al staan te lijen!


geeraerdt van velsen


De vrouwelijke staat zal u genoeg bevrijen,

en 't mededogen van het lelijk onbescheid

daar gij mee zijt verkort, en uw onnozelheid.

De droefheid bindt uw tong. Och, laat dit schreien achter,

dat toch verloren is en zet uw hart wat zachter.
…..