GEYL, Pieter
Geschiedenis van de Nederlandse Stam
…..
Wel wijs ik er nogmaals op, dat achter beschouwingen om het al uit ‘volksaard’ te verklaren, in ons bijzonder geval beschouwingen over de Hollandsheid van Bouts of van Geertgen, over hun verschillendheid vergeleken met de ‘Vlamingen’, al te duidelijk een vooropgezette mening omtrent de verschillendheid van ‘Holland’ en ‘Vlaanderen’ de beweegkracht is, een mening die eenvoudig op hedendaags politiek vooroordeel berust. Men behoeft de kunsthistorici om hun vernuftige vergissingen in deze niet hard te vallen. Zij zijn door de politieke historici, die zelf de wezenlijke eenheid van het Nederlandse taalgebied en de onnatuurlijkheid van de zestiende-eeuwse scheuring nooit helder genoeg in het oog gevat hebben, misleid. Maar het resultaat is een wringen en trekken aan de feiten, dat onze kunstgeschiedenis geen goed kan doen. Ik wil niet beweren dat kunst zich noodzakelijk in nationale, of in taaleenheid-vormen openbaart. Ik heb erop gewezen hoe alles met Europese stromingen mee vloeit. Ik heb Van der Weyden vermeld, wiens Waal-zijn betwijfeld wordt, maar er waren andere Doornikse meesters, wier kunst nauw aan de ‘Vlaamse’ verwant was. Heel het Noordoosten van ons taalgebied schijnt daarentegen aan deze beweging vreemd gebleven te zijn. Maar dat zijn toch maar zulke correcties als het leven altijd aan iedere grote historische waarheid aanbrengt. Dat de cultuureenheid van de Dietse Nederlanden een natuurfeit was, wordt daardoor niet gelogenstraft. In hun kunstprestaties toonden Vlaanderen, Brabant en Holland hun verwantschap en bezegelden ze ermee. Wat kan de kunsthistorie beters doen dan het natuurfeit aanvaarden en, met een open oog voor haar plaatselijke en individuele verscheidenheid, de kunstbeweging die zich zo snel over onze gewesten verbreidde, als een eenheid beschouwen?
…..
2 De Oostenrijkse Nederlanden inberoering
…..
7 januari
(1790)
kwamen de Staten-Generaal (alweer onder groot vreugde- en eerbetoon) te Brussel bijeen. Dit was wel waarlijk een grote gebeurtenis. Nooit waren onder het Oostenrijkse bewind de Staten-Generaal bijeen geweest, en onder het Spaanse niet meer na de zware crisis van 1632. Eigenlijk had deze bijeenkomst meer van die van 1576, toen eveneens het initiatief niet van de Koning, maar van Brabant was uitgegaan. Toen, 't is waar, erkende men de landsheer nog, al was het maar nominaal. Nu hadden alle gewesten Jozef II ‘onthul(dig)d’, zoals het in Vlaanderen genoemd werd, maar niet in alle, en bovenal in Vlaanderen niet, hadden de Staten zich zo onvoorwaardelijk van de vrijgekomen soevereiniteit meester gemaakt.
Toch was het eerste besluit door die vergadering (die als vanouds achter gesloten deuren beraadslaagde), dat elk gewest zijn wetten, rechten en constitutie onveranderd zou bewaren. En de Verenigde Belgische Staten, die zich met bekwame spoed reeds 11 januari constitueerden, onderwierpen zich aan een gemeenschappelijke soevereiniteit slechts voor de doeleinden van oorlog en vrede, leger en buitenlandse politiek. Om die unie-soevereiniteit uit te oefenen werd een congres ingesteld (term ontleend aan Amerika), waarin provincie-gewijs gestemd zou worden. Naast dat permanent zetelende Congres bleven de periodiek vergaderende Staten-Generaal bestaan. Van der Noot en Van Eupen fungeerden nu bij het Congres, maar zelfs de zo nauw begrensde uniepolitiek kwam op een wankel fundament te rusten, en heel de rest van het door de Oostenrijkse regering opgebouwde centralisatie-systeem, dat inderdaad nooit iets aan de Staten, 'tzij Provinciaal of Generaal, te danken had gehad, werd eenvoudig voor afbraak genoteerd.
…..
Nu evenwel was men twee eeuwen verder. Vonck en de zijnen dachten er niet aan, in wat besloten was te berusten. De verbeterde positie in de Staten van Brabant van de ‘achterleden’ betekende in hun ogen niets. In de staatsvergaderingen waren die dekens toch niet meer dan figuranten (zoals Vonck naderhand schreef) die buiten leest, prikkelstoel etc. geen andere bekwaamheid hebben als te knikken en te schuddebollen volgens 't welbehagen der twee eerste staatsorders.
…..
Zeker maakten twee jaren in dit tijdsgewricht, twee jaren waarin er in de Franse gebeurtenissen schot was gekomen, wel waarlijk groot verschil. Maar bovendien ondergingen de geesten in het Zuiden een veel groter schok dan de Patriottencrisis voor het Noorden geweest was. Men beleefde een waarachtige omkeer en stond voor een totaal nieuwe situatie. Dat prikkelde de politieke verbeelding. Waar dan nog bij kwam, dat er in de oude staatsinrichting veel aanzienlijker resten, hoe ook ontaard, van onmiddellijke volksinvloed voorkwamen dan in de Republiek, hoewel die samenleving overigens oneindig veel aristocratischer was dan de Noord-Nederlandse, waar de eigenlijke machthebbers, de burger-regenten, nauwe verbindingen met de gegoede burgerij hadden of er zelfs in overvloeiden.
…..