DE PRETER, René
De 200 rijkste families
…..
In de herfst van 1894 liet Leopold II aan enkele getrouwen weten dat hij twee jaar eerder 5 miljoen frank van de Antwerpse financier Alexandre de Browne de Tiège had geleend. Voor die lening had hij 20 miljoen hectare Congolese grond als waarborg gegeven. Dit was een gebied zes maal groter dan België, waar de Browne zo maar meester kon van worden, indien de lening niet voor 1895 zou zijn terugbetaald. Deze overeenkomst was volledig in strijd met het verhaal van de verbintenis die de koning in 1890 met de regering had aangegaan. In die verbintenis was een clausule opgenomen, die bepaalde dat de koning geen enkele lening meer zou opnemen, zonder toestemming van het parlement.
Het regerende kabinet de Burlet kreeg lucht van de financiële moeilijkheden van het staatshoofd en kondigde de annexatie van Kongo aan. Leopold II was inmiddels met het verhaal van zijn lening op de proppen gekomen en in de Kamer haalden de tegenstanders van de annexatie het op de voorstanders. Om te vermijden dat de Browne eigenaar van enkele lappen Congolese grond zou worden, kreeg Leopold II het voorschot van 6,5 miljoen frank waar hij om verzocht had. De regering heeft echter nooit met zekerheid geweten of die lening van de Browne wel echt had bestaan. Achteraf werd aangetoond dat die er inderdaad nooit geweest was en dat de koning het hele verhaaltje had opgedist om van de regering geld los te krijgen.
Het kon dan ook moeilijk anders of Alexandre de Browne moest het spelletje hebben meegespeeld. Samen met onder andere Edouard Bunge was hij een vurig verdediger van de Congolese politiek van de Belgische koning. In 1891 waren beiden van de partij toen twee handelsmaatschappijen werden opgericht, die zich intensief met de handel in Congolese producten ging bezighouden. Het waren de Société Anversoise du Commerce au Congo (genoemd: l’Anversoise) en de Anglo-Belgian India Rubber and Exploring Co, kortweg ABIR. ABIR verhandelde vooral rubber, maar ook ivoor. De onafhankelijke Kongostaat en dat was bijgevolg Leopold II zelf, bezat de helft van de aandelen. Andere aandelen waren in handen van de Browne, Bunge en Arthur van den Nest, die voorzitter werd van de raad van beheer.
…..