SMIT, Gabriël


Rondeel in de herfst


Weer is het herfst, mijn lief, en zijn wij ouder,

ouder geworden dan dit ene jaar.

Wij groeien tweemaal, want ook voor elkaar:

je hoofd rust peinzend op mijn schouder,


en zie, ons beider hartslag klopt vertrouwder,

verduurt de tijd en stuwt ons, rijp en zwaar.

Weer is het herfst, mijn lief, en zijn wij ouder,

ouder geworden dan dit ene jaar.

Toch weten wij: het najaar wordt niet kouder,

de wolken trekken weg, het nachtlicht, klaar,

en fel, doordringt ons bloed, jouw warme haar –

waar is je mond? Want niets is mij vertrouwder:

weer is het herfst, mijn lief – wat is een jaar?


Woorden groeien mee

Woorden groeien mee, met de jaren

worden ze zwaarder, ze raken

bemanteld met onderzees gewas,

mosselen, een stuk van een wrak,

wieren ijl als oud mensenhaar,

onrustige planthanden, verraad

van bovenglans, verdronken land,

algen dralend boven zwart zand.


Daarom moet ik ze altijd vertalen,

loswrikken, ophalen, in ander water

overdoen, uitspoelen, afkrabben

en wachten wat in mijn handen

achterblijft: een bloem, een geraamte,

een onderaards antwoord van aarde,

een laatst geglinster, een begin van brand,

een glimp onderbelicht vaderland.


Door de stilte heen


Al dagenlang probeer ik door de stilte

heen te luisteren, - de bloemen hier

op tafel voor mij zijn zo open, willen

spreken, maar ik kan ze nog niet

verstaan, - nog te veel dag is binnen

mij nagebleven, nog te veel zien

van vervalste kleuren, botte dingen,

ik heb nog geen eigen lichtverschiet.


Zo stil worden dat uit zwijgen woorden

bloeien van over de grens van leven

heen, een enkele stem, een enkele vraag,

en daarop dan niet angstig voor de

aandacht van de bloemen antwoord geven,

één eigen woord, - ik hoop dat ik het waag.


Angelus


God, leer mij dankbaar zijn voor alle dingen,

waarin Uw licht mij dagelijks vergezelt:

een merel, die zijn wonder zit te zingen,

een kind, dat traag zijn eerste woorden spelt,

de bloemen en de vruchten ongeteld,

het morgenrood, de zon, de schemering en

al wat ons Uw rijke zegen meldt.



Omschrijvingen van de liefste I


Je komt. Ik houd mijn adem in. Even

valt alles stil, auto’s zijn eeuwen

oud. Het uur is een eerste sneeuwen,

bijna dalend, bijna teruggedreven.


Samen weten wij wat niemand vermoeden

kan. Tussen ons beiden houden

onzichtbare stemmen een vertrouwde

doortocht open. Neuriënd behoeden


zij de zee voor terugval, blijven

van hart tot hart lang voor onze

geboorte hun verrukking slaan.


Nu ben je er. De wolken drijven

weer, de stad begint weer te bonzen.

Maar het neuriën houdt aan.


Motief

De kleine klok, de grote nacht,
mijn leven en de eeuwigheid,
wat letters op papier gebracht:
een vreemde, dwaze ijdelheid.

En toch: de woorden die ik vind,
zij helpen en beschermen mij.
Verslonden door de nacht, de wind,
drijft alles hulpeloos voorbij,

maar hier houd ik het laatste vast,

juist op de grens: ik zie, ik weet

hoe God, wanneer het water wast,

ons toespreekt en ons niet vergeet.


Hoe Hij ons woorden geeft, een naam,

een teken in Zijn eeuwig spel,

een voorsmaak, opdat wij verstaan

hoe wij - mij noemt Hij Gabriël -


niet in de nacht verloren zijn

en hoe de tijd ons niet verslaat,

hoe Hij ons, waar Zijn koren zijn,

in eeuwigheid te wachten staat.



Advent

Bijna gaat het misten: de mensen bewegen

snel en onrustig in zichzelf verdiept;

het licht is traag, het houdt de stemmen tegen,

de wind hangt willoos in het grauw verschiet.

Wij raken langzaam los van alle dingen,

niets is er, dat ons nog verbergen kan,

wij zoeken overal herinneringen,

maar weten er de vruchteloosheid van,

tot alles uit ons hart is weggeslagen

en er niets over is, dat ons nog kent …

Dan, plotseling, begint een helder vragen,

voorzichtig eerst, wij zijn het licht ontwend,

maar onweerstaanbaar groeiend door de dagen,

zingend en stralend … want het is Advent!


Met grote letters


Met grote letters wil ik schrijven:

‘Liefde is het hart van het heelal.’

Onzin, iets voor Dante – liefde is

bij elkaar zitten, zwijgen,

willen zeggen wat je al lang

weet en toch niet zeggen kunt,

zuchtend opstaan, heen en weer lopen,

spelen met de voet van een glas.


Weten: ze heeft verdriet en

er niets aan kunnen doen, angst

zien, onrust, toch blijven waar

je bent, uit het raam kijken,

een hand leggen op een knie,

de klok horen tikken, gekraak

op een vreemde plek in huis,

samen opruimen iets dat viel.


Denken aan leven, dromend

van een sterfbed met je hand

in dezelfde die je nu streelt,

mijmerend lopen op een heidepad,

die zelfde vogels weer, overal

ruimte, ademhalen, in grote

ogen kijken en voor altijd weten:

liefde is het hart van het heelal.